ECLI:NL:CRVB:2020:602

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 maart 2020
Publicatiedatum
10 maart 2020
Zaaknummer
18/4445 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van bijstand wegens tekortschietend verantwoordelijkheidsbesef bij verhuizing naar Nederland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 maart 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Appellante, die voorheen woonachtig was op Curaçao, heeft zich op 21 februari 2017 uitgeschreven uit het bevolkingsregister en is op 24 februari 2017 naar Nederland verhuisd. Op 14 maart 2017 heeft zij haar baan op Curaçao opgezegd. Het college heeft op 9 juni 2017 bijstand aan appellante toegekend, maar heeft op 11 september 2017 besloten om de bijstand met 30% te verlagen voor de duur van een maand. Dit besluit werd gehandhaafd bij een later besluit op 19 januari 2018.

De verlaging van de bijstand was gebaseerd op het feit dat appellante blijk had gegeven van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor haar voorziening in het bestaan. Appellante heeft aangevoerd dat zij geen verwijtbaar handelen heeft gepleegd, omdat zij in een overmachtssituatie verkeerde door een onterechte detentie bij aankomst in Nederland. De Raad oordeelde echter dat appellante, door zich uit te schrijven uit het bevolkingsregister op Curaçao en haar intentie om zich in Nederland te vestigen, niet had aangetoond dat zij zich voldoende had verzekerd van een inkomen. De Raad concludeerde dat er geen dringende redenen waren om de maatregel te heroverwegen en dat het hoger beroep van appellante niet slaagde.

De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken. De beslissing is openbaar uitgesproken en is vastgelegd in een proces-verbaal.

Uitspraak

18.4445 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 3 maart 2020
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 juli 2018, 18/1148 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Zitting heeft: J.L. Boxum, als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: J. Siskina
Ter zitting is namens appellante verschenen, mr. drs. ir. G.A.S. Maduro BAMA, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Zonneveld.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Appellante was woonachtig op Curaçao en was aldaar werkzaam bij [naam bedrijf] . Zij heeft zich op 21 februari 2017 uitgeschreven uit het bevolkingsregister op Curaçao en is op 24 februari 2017 in Nederland aangekomen. Op 14 maart 2017 heeft appellante haar baan opgezegd. Met ingang van 9 juni 2017 heeft het college aan appellante bijstand toegekend.
In geschil is het besluit van 11 september 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
19 januari 2018, tot verlaging van de bijstand van appellante met 30% voor de duur van een maand. Aan het besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante blijk heeft gegeven van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan door haar baan in Curaçao op te zeggen en naar Nederland te verhuizen zonder zich te verzekeren van een inkomen.
Appellante heeft aangevoerd dat geen sprake is van verwijtbaar handelen omdat sprake is van een overmacht situatie. Zij was als gevolg van een onterechte detentie bij aankomst in Nederland, die aanvankelijk 168 dagen zou gaan duren en ten tijde van het ontslag 22 dagen duurde, gedwongen ontslag te nemen. Deze beroepsgrond slaagt niet. Appellante heeft zich, voorafgaande aan haar komst naar Nederland, uitgeschreven uit het bevolkingsregister op Curaçao. Het uitschrijfbewijs vermeldt dat zij Curaçao gaat verlaten om zich te vestigen in Den Haag, Nederland. Voorts heeft appellante verklaard dat zij op 27 februari 2017 een afspraak had gemaakt voor het bezichtigen van woonruimte in Den Haag. Dit alles duidt op de intentie bij appellante om zich definitief te vestigen in Nederland zonder dat zij zich had verzekerd van een inkomen. De stelling van appellante dat zij als gevolg van de detentie genoodzaakt was om ontslag bij haar werkgever te nemen, is niet nader onderbouwd. Daarom kan niet worden gezegd dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Van dringende redenen om de maatregel nader af te stemmen is niet gebleken.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) J. Siskina (getekend) J.L. Boxum