ECLI:NL:CRVB:2020:630

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 maart 2020
Publicatiedatum
11 maart 2020
Zaaknummer
18/1886 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellant, die als beveiliger werkte, had zich op 1 maart 2015 ziek gemeld met psychische klachten en verzocht om een WIA-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze uitkering, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het bezwaar van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.

De Raad heeft de medische oordeelsvorming van het Uwv beoordeeld en vastgesteld dat de verzekeringsartsen de belastbaarheid van appellant correct hebben ingeschat. De FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) van 11 juli 2017, die beperkingen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren vastlegde, werd als voldoende onderbouwd beschouwd. Appellant had in hoger beroep aanvullende informatie ingebracht van zijn psycholoog en fysiotherapeut, maar de Raad oordeelde dat deze informatie geen aanleiding gaf om de eerdere conclusies van het Uwv te herzien.

De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant in staat was om functies te vervullen die niet in strijd waren met zijn belastbaarheid. De rechtbank had op zorgvuldige wijze geoordeeld dat de geselecteerde functies geschikt waren voor appellant, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De beslissing van de rechtbank werd dan ook bekrachtigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

18/1886 WIA
Datum uitspraak: 11 maart 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 februari 2018, 17/5816 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[werkgever] (werkgever)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M. Shaaban, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Werkgever heeft een zienswijze ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Shaaban. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. van Riet. Werkgever is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als beveiliger in dienst van werkgever voor 33,27 uur per week. Op 1 maart 2015 heeft appellant zich ziek gemeld met psychische klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk, maar appellant wel belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 januari 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 90,32% van zijn maatmaninkomen kan verdienen. Bij besluit van 1 februari 2017 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 27 februari 2017 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 1 februari 2017 heeft het Uwv bij
besluit van 14 juli 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 11 juli 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 13 juli 2017 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML op 11 juli 2017 aangepast in die zin dat appellant is aangewezen op een arbeidsomgeving zonder al te veel drukte (heel veel mensen), zoals op een markt (beoordelingspunt 1.9.9). Verder is een beperking toegevoegd voor ‘s avonds en ‘s nachts werken. Ook is de FML aangescherpt met een beperking op tillen of dragen (tillen vijftien kilogram en dragen tien kilogram). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien voor het aannemen van een beperking op vervoer in verband met de medicatie van appellant. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft, uitgaande van deze FML van 11 juli 2017, na een gewijzigde functieselectie de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 20,91%.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is van een zorgvuldige medische oordeelsvorming door het Uwv en geen aanleiding gezien om te oordelen dat de belastbaarheid van appellant onjuist is ingeschat. De rechtbank heeft geoordeeld dat de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies aan de schatting ten grondslag mochten worden gelegd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat met de gewijzigde FML van 11 juli 2017 onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische en lichamelijke klachten. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant verwezen naar de ingebrachte informatie van GZ psycholoog Van Buuren van 4 augustus 2017 en van 7 januari 2020 en naar de informatie van de behandelend fysiotherapeut over behandelingen tussen 5 december 2016 en 27 oktober 2017. Verder heeft appellant gesteld dat het opleidingsniveau te hoog is vastgesteld en dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn in verband met overschrijding van zijn belastbaarheid op de aspecten duwen/trekken en dragen.
3.2.
Het Uwv heeft een rapport van 5 juni 2019 ingebracht van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van 18 juni 2019 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
3.3.
De werkgever heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Tussen partijen is in geschil de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 27 februari 2017 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen.
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat voor twijfel aan de door de verzekeringsartsen gestelde diagnoses en de daaruit voortvloeiende beperkingen geen grond is. Daaraan wordt nog het volgende toegevoegd. De medische klachten van appellant hebben geleid tot het aannemen van beperkingen ten aanzien van het persoonlijk functioneren, het sociaal functioneren en werktijden in de FML van 11 juli 2017. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 11 juli 2017 inzichtelijk en overtuigend toegelicht dat er geen grond is voor het aannemen van een urenbeperking. Appellant heeft geen medische informatie ingediend ter motivering van zijn standpunt dat een beperking ten aanzien van persoonlijk risico is aangewezen. Verder heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 5 juni 2019 toegelicht dat de in hoger beroep ingebrachte informatie van GZ‑psycholoog Van Buuren en van zijn fysiotherapeut geen aanleiding geeft tot een ander oordeel ten aanzien van de belastbaarheid van appellant per 27 februari 2017. Er bestaat geen aanleiding het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden.
4.3.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. In hoger beroep heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, in een rapport van 18 juni 2019 inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd dat in de geselecteerde functies geen sprake is van overschrijding van de belastbaarheid ten aanzien van de belastingpunten duwen/trekken en dragen. Verder heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in dit rapport afdoende toegelicht dat het opleidingsniveau van appellant juist is vastgesteld.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van C.M. van de Ven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2020.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) C.M. van de Ven