ECLI:NL:CRVB:2020:636

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 maart 2020
Publicatiedatum
11 maart 2020
Zaaknummer
18/5087 AOW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzet wegens termijnoverschrijding in hoger beroep AOW

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 maart 2020 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een verzet dat door appellante was ingediend tegen een eerdere uitspraak van de Raad. De appellante had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 juni 2018, maar haar hoger beroep was op 28 maart 2019 niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet tijdig was betaald. Appellante heeft vervolgens verzet aangetekend, maar dit verzet is ter zitting van 24 januari 2020 behandeld, waarbij beide partijen niet verschenen.

De Raad heeft vastgesteld dat het verzetschrift op de laatste dag van de termijn was gepost, maar niet binnen de vereiste termijn bij de Raad was ontvangen. De termijn voor het indienen van het verzetschrift was overschreden, en er waren geen feiten of omstandigheden die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten. De Raad heeft appellante in een brief van 22 mei 2019 gevraagd naar de reden van de termijnoverschrijding, maar hierop heeft zij niet gereageerd. Gezien deze omstandigheden heeft de Centrale Raad van Beroep het verzet niet-ontvankelijk verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van processtukken en de gevolgen van termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke procedures. De beslissing is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

Datum uitspraak: 6 maart 2020
18/5087 AOW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 juni 2018, 17/5942 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] , Marokko (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 28 maart 2019 heeft de Raad het door appellante ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Appellante heeft verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 24 januari 2020. Beide partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 28 maart 2019 berust op de overwegingen dat het griffierecht niet binnen de in de brief van 3 november 2018 gestelde termijn is betaald en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest.
De Raad ziet zich allereerst, ambtshalve, gesteld voor de vraag naar de ontvankelijkheid van het verzet.
De uitspraak van de Raad is op 28 maart 2019 per aangetekende post verzonden. De laatste dag waarop tijdig een verzetschrift kon worden ingediend was 9 mei 2019. Het door appellante ingediende verzetschrift is blijkens de poststempel op 9 mei 2019 ter post bezorgd en op 20 mei 2019 bij de Raad ontvangen. Het verzetschrift is op de laatste dag van de termijn gepost, maar niet binnen één week na afloop van de termijn bij de Raad ontvangen. De termijn voor het indienen van een verzetschrift is aldus overschreden.
Bij brief van 22 mei 2019 heeft de Raad bij appellante geïnformeerd naar de reden van de termijnoverschrijding. Appellant heeft daarop niet gereageerd.
Van feiten of omstandigheden die leiden tot het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, is niet gebleken.
Dit betekent dat het verzet niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van R.I.S. van Haaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2020.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) R.I.S. van Haaren

DS