ECLI:NL:CRVB:2020:643

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 maart 2020
Publicatiedatum
12 maart 2020
Zaaknummer
16/5636 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning en omzetting van WGA-uitkering met betrekking tot arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een WGA-uitkering aan appellant, die zich had ziek gemeld vanwege gehoor-, vermoeidheids-, knie- en rugklachten. De Raad heeft de eerdere beslissing van het Uwv, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 36,39%, herzien na een toegenomen arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Appellant had in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd die de geclaimde concentratieproblemen en vermoeidheid onderbouwde, waardoor de Raad de FML van 22 maart 2016 als juist beschouwde. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende gemotiveerd had dat de geselecteerde functies medisch passend waren voor appellant. De rechtbank Noord-Holland had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, maar de Raad vernietigde deze uitspraak en het bestreden besluit van het Uwv, omdat deze niet op een deugdelijke medische basis was gestoeld. De Raad heeft het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.625,- bedroegen, en heeft bepaald dat het Uwv het griffierecht van € 169,- aan appellant vergoedt.

Uitspraak

16/5636 WIA, 19/4582 WIA
Datum uitspraak: 12 maart 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 10 augustus 2016, 15/5770 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2018. Namens appellant is verschenen mr. Küçükünal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.M.C. Beijen.
De Raad heeft vervolgens oorheelkundig expert prof. dr. C.W.R.J. Cremers als deskundige benoemd voor het instellen van een onderzoek. De deskundige heeft op 6 juni 2019 een rapport uitgebracht.
De meervoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer.
De deskundige heeft, na reacties van partijen, op 13 augustus 2019 een aanvullend rapport uitgebracht.
Naar aanleiding van het rapport van 13 augustus 2019 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar van 4 oktober 2019 ingezonden.
Appellant heeft gereageerd op het aanvullend rapport van de deskundige en heeft te kennen gegeven zich niet te kunnen verenigen met het besluit van 4 oktober 2019.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker drukkerij voor gemiddeld 35,86 uur per week. Vanuit een situatie dat hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, heeft appellant zich op 8 maart 2011 ziek gemeld wegens gehoor-, vermoeidheids-, knie- en rugklachten, waarna het Uwv hem een uitkering op grond van de Ziektewet heeft toegekend.
1.2.
Bij besluit van 15 januari 2013, zoals na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 10 juni 2013, heeft het Uwv appellant met ingang van 5 maart 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 36,39%.
1.3.
Op 6 maart 2015 heeft appellant zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. In dat kader heeft hij op 14 april 2015 het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. De verzekeringsarts heeft een medisch onderzoek verricht en op basis daarvan een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 april 2015 opgesteld die gelijk is aan de in 2012, ten behoeve van de beoordeling per 5 maart 2013, opgestelde FML. De arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd die appellant wordt geacht te kunnen verrichten. Op basis van deze functies heeft de arbeidsdeskundige vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant 45,39% bedraagt. Bij besluit van 7 mei 2015 heeft het Uwv de loongerelateerde uitkering met ingang van 22 september 2015 omgezet in een WGA-vervolguitkering, bepaald dat appellant met ingang van 22 september 2015 45 tot 55% arbeidsongeschikt is en dat hij per die datum recht heeft op een vervolguitkering ter hoogte van 35% van het minimumloon. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en heeft onder meer gesteld dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat.
1.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 8 oktober 2015 vastgesteld dat in de FML van 28 april 2015 voldoende tegemoet gekomen wordt aan de door appellant, op basis van objectiveerbare medische aandoeningen, ervaren beperkingen. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, blijkens een rapport van 26 november 2015, op basis van een aantal functies de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend op 38,83%. Op 1 december 2015 heeft het Uwv appellant medegedeeld dat appellant 35 tot 45% arbeidsongeschikt is en dat het Uwv het voornemen heeft zijn vervolguitkering per toekomende datum van 2 februari 2016 te verlagen naar 28% van het minimumloon. Bij besluit van 8 december 2015 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 7 mei 2015, onder wijziging van de motivering, ongegrond verklaard, in die zin dat de vervolguitkering per 22 september 2015 gehandhaafd blijft op 45 tot 55% en per 2 februari 2016 wordt verlaagd naar 35 tot 45%.
2.1.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Nadat appellant het eindrapport van 11 juni 2014 van re-integratiebureau Werkpad, informatie van huisarts T. Merlijn van 26 januari 2016 en informatie van artsen van verschillende data had overgelegd, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding gezien de toelichting bij item 3.7 (geluidsbelasting) aan te passen en een nieuwe FML van 22 maart 2016 op te stellen. In een rapport van 22 maart 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat de toelichting bij item 3.7 moet luiden: ‘geen excessieve geluidsbelasting vanwege potentiële gehoorschade en bestaande tinnitus. Het geluidsniveau in een productie-omgeving (80dB) is een overschrijding van de belastbaarheid.’ De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 30 maart 2016, naar aanleiding van de gewijzigde FML van 22 maart 2016, vastgesteld dat alle in de bezwaarfase geduide functies passend zijn. Hij heeft gemotiveerd dat de op grond van de gewijzigde FML bij SBC-code 111172 opgetreden signalering geen overschrijding van de belastbaarheid van appellant oplevert, omdat het bij deze functie mogelijk is om gebruik te maken van gehoorbescherming wat volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet gecontra-indiceerd is.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat met inachtneming van de aangevulde toelichting bij item 3.7 van de FML, onvoldoende redenen bestaan om te oordelen dat het medisch onderzoek overigens onzorgvuldig of onvolledig is geweest. Evenmin bestaan volgens de rechtbank aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid of volledigheid van de rapporten. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat geen aanleiding bestaat de beoordeling van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voor onjuist te houden.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep betoogd dat het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig en ondeugdelijk is geweest. Appellant heeft verder primair gesteld dat hij niet in staat geacht kan worden te werken. Subsidiair heeft appellant gesteld dat in verband met zijn concentratieproblemen, vermoeidheid en zijn gehoorklachten meer beperkingen moeten worden opgenomen in de FML. Voorts heeft appellant gemotiveerd betoogd dat de geduide functies zijn belastbaarheid overschrijden, zodat deze niet geschikt zijn voor hem.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
3.3.
Omdat de Raad er in verband met de aanwezige medische informatie behoefte aan had nader te worden voorgelicht over de beperkingen voor het verrichten van arbeid die bij appellant op KNO-gebied moeten worden aangenomen, heeft de Raad oorheelkundig expert Cremers als deskundige benoemd. De deskundige heeft appellant onderzocht en op 6 juni 2019 en 13 augustus 2019 gerapporteerd.
3.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uit de rapporten van de deskundige geconcludeerd dat de FML van 22 maart 2016 geen aanpassing behoeft. Wel heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 11 september 2019 de door de deskundige in het rapport van 13 augustus 2019 gemaakte opmerkingen, dat appellant functioneel slechts éénorig is met dientengevolge een slecht verstaan in een rumoerige omgeving en dat sprake is van een fors verminderde vaardigheid in richting horen, overgenomen. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van deze nadere toelichting één van de voor appellant geselecteerde functies laten vervallen en op basis van de drie resterende functies berekend dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant 59,06% bedraagt. Het Uwv heeft vervolgens bij gewijzigde beslissing op bezwaar van 4 september 2019 (bestreden besluit 2) de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 22 september 2015 nader vastgesteld op 55 tot 65%.
3.5.
Appellant heeft in reactie op bestreden besluit 2 te kennen gegeven dat hij volledig arbeidsongeschikt is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het Uwv is bij bestreden besluit 2 niet volledig tegemoetgekomen aan de bezwaren van appellant, zodat dit besluit met toepassing van de artikelen 6:19 en 6:24 van de Awb mede in de beoordeling wordt betrokken.
4.2.
Uit bestreden besluit 2 blijkt dat bestreden besluit 1 niet is gebaseerd op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag. Gelet hierop dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd, evenals bestreden besluit 1.
4.3.
In hoger beroep heeft appellant betoogd dat in verband met zijn concentratieproblemen, vermoeidheid en zijn gehoorklachten meer beperkingen moeten worden opgenomen in de FML.
4.3.1.
Bestreden besluit 2 is, afgezien van de beperkingen in verband met de gehoorklachten van appellant, gebaseerd op de FML van 22 maart 2016. In reactie op de door appellant ingediende gronden in hoger beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 24 november 2016 gesteld dat er geen aanleiding bestaat om in de FML van 22 maart 2016 beperkingen aan te nemen wat betreft de door appellant geclaimde concentratieproblemen en vermoeidheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd dat er bij appellant geen medische aandoeningen zijn vastgesteld die de conclusie rechtvaardigen dat appellant niet zijn aandacht gedurende minimaal een halfuur op één informatiebron kan richten, niet de aandacht kan verdelen en zich geen relevante zaken kan herinneren. Dit standpunt is toereikend gemotiveerd. In hoger beroep heeft appellant geen nieuwe medische informatie overgelegd die wat betreft de geclaimde concentratieproblemen en vermoeidheid aanknopingspunten biedt voor twijfel aan de juistheid van de FML van 22 maart 2016.
4.3.2.
Bestreden besluit 2 is wat betreft de beperkingen als gevolg van de gehoorklachten van appellant gebaseerd op de FML van 22 maart 2016 en op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 september 2019. Deze verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, op basis van de rapporten van de deskundige van 6 juni 2019 en 13 augustus 2019 over de beperkingen van appellant, geen aanleiding gezien tot bijstelling van de FML van 22 maart 2016. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft wel twee door de deskundige gemaakte opmerkingen overgenomen, namelijk dat bij appellant sprake is van slecht verstaan in een rumoerige omgeving en dat een fors verminderde vaardigheid bestaat in richting horen.
4.3.3.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport van 6 juni 2019, aangevuld met het rapport van 13 augustus 2019, geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Uit deze rapporten, in onderlinge samenhang gelezen, blijkt in voldoende mate dat de deskundige zich kan verenigen met de wat betreft de gehoorproblemen van appellant in de FML van 22 maart 2016 opgenomen beperkingen. In dat kader is tevens relevant dat de deskundige expliciet heeft gesteld dat er bij appellant geen beperking is voor veel te luide geluiden. Wel heeft de deskundige enkele aanvullende opmerkingen gemaakt, die door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn overgenomen in het rapport van 11 september 2019. Er is geen aanleiding om de deskundige niet te volgen. De aan bestreden besluit 2 ten grondslag gelegde FML van 22 maart 2016, aangevuld met de door de deskundige gemaakte opmerkingen, wordt dan ook onderschreven.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 22 maart 2016 heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat de geselecteerde functies voor appellant in medisch opzicht passend zijn te achten. Daartoe wordt wat betreft de signaleringen bij de functies verwezen naar de toelichting die de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapporten van 30 maart 2016 en 30 november 2016 heeft gegeven. In het rapport van 30 november 2016 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bovendien, naar aanleiding van de stelling van appellant dat hij niet geschikt is voor enkele geselecteerde functies omdat hij een taalachterstand heeft, verwezen naar de Regeling nadere invulling algemeen gebruikelijke bekwaamheden (Regeling). Het Uwv heeft op basis van deze Regeling terecht overwogen dat appellant geacht wordt de Nederlandse taal in voldoende mate te kunnen beheersen. Wat betreft de door de deskundige gemaakte, en door de verzekeringsarts bezwaar en beroep overgenomen, aanvullende opmerkingen wordt verwezen naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 24 september 2019. Daarin heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gemotiveerd dat ook met inachtneming van deze opmerkingen drie functies voor appellant resteren, namelijk medewerker intern transport, productiemedewerker industrie (samensteller) en machinaal metaalbewerker (excl. bankwerk), die resulteren in een arbeidsongeschiktheidspercentage van 59,06.
4.5.
Uit wat in 4.3 tot en met 4.4 is overwogen blijkt dat het Uwv kan worden gevolgd in het standpunt dat, uitgaande van de FML van 22 maart 2016, de voor appellant geselecteerde voorbeeldfuncties passend zijn. Het beroep tegen bestreden besluit 2 slaagt niet.
5. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen tot het vergoeden van de door appellant gemaakte proceskosten. Deze kosten worden voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand begroot op € 1.050,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting) en € 1.575,- in hoger beroep (1 punt voor het hogerberoepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting, 0,5 punt voor het geven van een zienswijze en 0,5 punt voor de reactie op bestreden besluit 2), in totaal € 2.625,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 8 december 2015 gegrond en vernietigt dat besluit;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 4 oktober 2019 ongegrond;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.625,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 169,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2020.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) M. Graveland