In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Het dagelijks bestuur van Orionis Walcheren had een aanvraag om een individuele inkomenstoeslag afgewezen, omdat betrokkene zijn arbeids- en re-integratieverplichtingen niet of onvoldoende was nagekomen. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit lijdt aan een motiveringsgebrek, omdat het beleid van het dagelijks bestuur een categorale uitsluiting van de individuele inkomenstoeslag inhield, wat in strijd is met de wet. De rechtbank gaf het dagelijks bestuur de kans om dit gebrek te herstellen door de individuele omstandigheden van betrokkene te betrekken bij de beoordeling.
Na de tussenuitspraak heeft het dagelijks bestuur aanvullende motivering ingediend, waarin werd gesteld dat betrokkene zijn kansen op inkomensverbetering had gefrustreerd door niet te reageren op verzoeken om contact. De rechtbank oordeelde echter dat het dagelijks bestuur er niet in was geslaagd om het motiveringsgebrek te herstellen en verklaarde het beroep gegrond, waardoor het bestreden besluit werd vernietigd.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de argumenten van het dagelijks bestuur beoordeeld. De Raad oordeelde dat er geen sprake was van dubbele bestraffing, omdat zowel de maatregel als de afwijzing van de aanvraag niet bedoeld zijn om leed toe te voegen. De Raad concludeerde dat het dagelijks bestuur terecht had geoordeeld dat betrokkene niet voldeed aan de voorwaarden voor de individuele inkomenstoeslag, omdat hij niet had meegewerkt aan het onderzoek naar zijn mogelijkheden voor inkomensverbetering. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak, verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van 7 maart 2017, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.