ECLI:NL:CRVB:2020:861
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WIA-uitkering en geschiktheid van geselecteerde functies voor appellant met rug- en psychische klachten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 april 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beëindiging van zijn WIA-uitkering door het Uwv. Appellant, die als algemeen medewerker/chauffeur werkte, had zich in 2012 ziek gemeld met rugklachten, waarna ook psychische klachten zijn ontstaan. Het Uwv weigerde appellant per 5 juni 2014 een WIA-uitkering toe te kennen, wat in eerdere procedures in stand is gebleven. Na een melding van toegenomen klachten heeft een verzekeringsarts vastgesteld dat appellant vanaf 25 maart 2016 belastbaar was, met inachtneming van beperkingen. Het Uwv heeft vervolgens de WIA-uitkering van appellant beëindigd per 9 januari 2017, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn beperkingen niet juist zijn vastgesteld en dat zijn rugklachten, psychische klachten en knieklachten zijn onderschat. De Raad heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv beoordeeld en geconcludeerd dat er voldoende rekening is gehouden met de klachten van appellant. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn voor appellant. Het verzoek van appellant om een onafhankelijke deskundige in te schakelen is afgewezen, omdat er geen twijfel aan de medische beoordeling bestond.
De Raad heeft het hoger beroep van appellant ongegrond verklaard, maar heeft het Uwv wel veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.100,- en het griffierecht van € 172,- vergoedt. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en onderstreept de noodzaak van een zorgvuldige medische beoordeling in het kader van arbeidsongeschiktheid.