ECLI:NL:CRVB:2020:882
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening AOW-pensioenen op basis van samenlevingscontract en onweerlegbaar rechtsvermoeden van gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om de herziening van AOW-pensioenen van appellanten, broer en zus, die beiden een AOW-pensioen voor alleenstaanden ontvingen. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft na onderzoek vastgesteld dat appellanten een gezamenlijke huishouding voeren op basis van een samenlevingsovereenkomst. De Svb heeft daarom besloten om de AOW-pensioenen van appellanten te herzien naar die van gehuwden, met ingang van 1 januari 2017. Appellanten hebben hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerden dat er geen sprake is van wederzijdse zorg, maar de Raad oordeelt dat het samenlevingscontract een onweerlegbaar rechtsvermoeden van een gezamenlijke huishouding met zich meebrengt. De rechtbank heeft de beroepen tegen de besluiten van de Svb ongegrond verklaard, en het hoger beroep van appellanten is eveneens afgewezen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat de Svb correct heeft gehandeld door de AOW-pensioenen te herzien op basis van de gezamenlijke huishouding.