ECLI:NL:CRVB:2020:895

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 april 2020
Publicatiedatum
8 april 2020
Zaaknummer
17/8276 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.S. van de Kolk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de mate van arbeidsongeschiktheid in hoger beroep na herbeoordeling

Op 8 april 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant, die in hoger beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, die als productiemedewerker werkte en uitviel door elleboogklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant een WAO-uitkering toegekend, die laatstelijk per 18 mei 2006 was vastgesteld op 15 tot 25% arbeidsongeschiktheid.

Appellant had verzocht om herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid, waarop het Uwv na een onderzoek door de CNNS een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opstelde. Het Uwv besloot op 11 oktober 2016 dat de WAO-uitkering niet zou wijzigen, wat appellant in bezwaar aanvocht. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 19 december 2019 was appellant niet aanwezig, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. drs. F.A. Steeman. Na de zitting ontving de Raad een retourmelding dat appellant was overleden. De Raad heropende het onderzoek en kondigde een nieuwe zitting aan, maar ook deze zitting werd niet bijgewoond door partijen.

De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de beperkingen van appellant correct waren vastgesteld. De medische gegevens toonden geen toename van de beperkingen aan, en de Raad onderschreef de conclusie van de rechtbank dat appellant medisch geschikt was voor de geselecteerde functies. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen, en de eerdere uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17/8276 WAO

Datum uitspraak: 8 april 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
21 november 2017, 17/3542 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2019. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Steeman.
Na de behandeling van het geding ter zitting heeft de Raad op 20 december 2019 de uitnodiging voor appellant voor de zitting van 19 december 2019 retour ontvangen. Op de geretourneerde envelop is vermeld dat appellant zou zijn overleden. In verband hiermee heeft de Raad het onderzoek heropend.
Gelet op het bepaalde in artikel 8:26, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, is in de Staatscourant van 29 januari 2020, nr. 5148, behandeling van de zaak op de zitting van 26 februari 2020 aangekondigd.
Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, die laatstelijk werkzaam was als productiemedewerker, is in verband met elleboogklachten uitgevallen voor zijn werkzaamheden. Het Uwv heeft appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, welke laatstelijk per 18 mei 2006 werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
1.2.
De mate van arbeidsongeschiktheid van appellant is op zijn verzoek herbeoordeeld. Na de ontvangst van een rapport, met bijbehorende bijlagen, naar aanleiding van een onderzoek door de CNNS op 24 november 2015 heeft een verzekeringsarts voor appellant een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. Het Uwv heeft appellant bij besluit van 11 oktober 2016 medegedeeld dat zijn WAO-uitkering niet wijzigt.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 11 oktober 2016 heeft het Uwv bij besluit van 12 mei 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 30 maart 2017 met bijbehorende FML en van 4 mei 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van 26 april 2017 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant naar voren gebracht dat zijn beperkingen onvoldoende in ogenschouw zijn genomen. Appellant heeft daartoe gewezen op medische gegevens gedurende een groot aantal jaren.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 februari 2018, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het Uwv afdoende heeft gemotiveerd dat met de FML van 30 maart 2017 de beperkingen van appellant op een juiste wijze zijn vastgesteld. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 mei 2017 blijkt dat rechterelleboogklachten van appellant tot een extensiebeperking leiden en dat pseudoartrose is ontstaan, doch dat uit de beschikbare gegevens niet blijkt van een toename van de beperkingen in het gebruik van de rechterelleboog.
4.2.
Voor wat betreft de psychische en reumatische klachten die appellant naar voren heeft gebracht heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat ten tijde van belang geen sprake is geweest van toegenomen arbeidsongeschiktheid bij appellant als bedoeld in artikel 37 van de WAO. De Raad verenigt zich met de overwegingen die de rechtbank tot dat oordeel hebben geleid. In wat appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht, zijn geen aanknopingspunten aangetroffen om tot een andersluidend oordeel te komen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat sprake is van toegenomen beperkingen als gevolg van een kennelijk andere ziekteoorzaak dan die waarvoor appellant de WAO-uitkering heeft ontvangen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat appellant, uitgaande van de belastbaarheid zoals die is vastgesteld in de FML in medisch opzicht geschikt moet worden geacht voor de geselecteerde voorbeeldfuncties wordt eveneens onderschreven.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van de Kolk, in tegenwoordigheid van H.S. Huisman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 april 2020.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) H.S. Huisman