ECLI:NL:CRVB:2020:912

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 april 2020
Publicatiedatum
10 april 2020
Zaaknummer
19/3195 WAO-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 april 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 mei 2019. De rechtbank had het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet tijdig was betaald en het hogerberoepschrift niet op tijd was ingediend. Appellant heeft verzet aangetekend tegen deze beslissing, waarbij hij aanvoerde dat hij ziek was en dat hij het griffierecht tijdig had betaald.

De zitting voor het verzet vond plaats op 28 februari 2020, maar beide partijen waren niet verschenen. De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het hogerberoepschrift, dat gedateerd was op 5 juli 2019, pas op 22 juli 2019 was ontvangen, wat betekent dat het niet tijdig was ingediend. Appellant had de mogelijkheid om een derde in te schakelen om het hogerberoepschrift in te dienen, maar heeft dit niet gedaan. Bovendien heeft hij geen bewijsstukken overgelegd die zijn stelling dat hij ziek was en het griffierecht tijdig had betaald, onderbouwen.

De Centrale Raad van Beroep heeft geconcludeerd dat er geen feiten of omstandigheden zijn die erop wijzen dat appellant niet in verzuim is geweest. Daarom werd het verzet ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door C.H. Bangma, in aanwezigheid van griffier B.V.K. de Louw, en is openbaar uitgesproken op 10 april 2020.

Uitspraak

Datum uitspraak: 10 april 2020
19/3195 WAO-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 mei 2019, 18/6388 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 21 november 2019 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 28 februari 2020. Beide partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 21 november 2019 berust op de overwegingen dat het griffierecht niet binnen de in de brief van 24 augustus 2019 gestelde termijn is betaald, het hogerberoepschrift niet tijdig is ingediend, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
De laatste dag waarop tijdig een hogerberoepschrift kon worden ingediend, was 9 juli 2019. Het hogerberoepschrift is gedateerd op 5 juli 2019 en is, gezien de poststempel op de enveloppe, op 15 juli 2019 ter post bezorgd. Het hogerberoepschrift is op 22 juli 2019 bij de Raad ontvangen. Daarmee staat vast dat het hogerberoepschrift niet tijdig is ingediend.
In verzet heeft appellant te kennen gegeven dat hij ziek is. Ook heeft appellant aangevoerd dat hij het griffierecht tijdig heeft betaald.
De Raad ziet in verzet geen feiten of omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Appellant heeft niet met bewijsstukken onderbouwd dat hij gedurende de gehele beroepstermijn om medische redenen niet in staat is geweest tijdig hoger beroep in te stellen. Appellant had een derde kunnen inschakelen om namens hem een hogerberoepschrift in te dienen. Ook heeft appellant geen bewijs van betaling overgelegd waaruit blijkt dat het griffierecht tijdig is betaald.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van B.V.K. de Louw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 april 2020.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) B.V.K. de Louw
GdJ