ECLI:NL:CRVB:2020:912
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep in sociale zekerheidszaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 april 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 mei 2019. De rechtbank had het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet tijdig was betaald en het hogerberoepschrift niet op tijd was ingediend. Appellant heeft verzet aangetekend tegen deze beslissing, waarbij hij aanvoerde dat hij ziek was en dat hij het griffierecht tijdig had betaald.
De zitting voor het verzet vond plaats op 28 februari 2020, maar beide partijen waren niet verschenen. De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het hogerberoepschrift, dat gedateerd was op 5 juli 2019, pas op 22 juli 2019 was ontvangen, wat betekent dat het niet tijdig was ingediend. Appellant had de mogelijkheid om een derde in te schakelen om het hogerberoepschrift in te dienen, maar heeft dit niet gedaan. Bovendien heeft hij geen bewijsstukken overgelegd die zijn stelling dat hij ziek was en het griffierecht tijdig had betaald, onderbouwen.
De Centrale Raad van Beroep heeft geconcludeerd dat er geen feiten of omstandigheden zijn die erop wijzen dat appellant niet in verzuim is geweest. Daarom werd het verzet ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door C.H. Bangma, in aanwezigheid van griffier B.V.K. de Louw, en is openbaar uitgesproken op 10 april 2020.