ECLI:NL:CRVB:2020:939
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekken en terugvorderen van bijstand wegens niet wonen op uitkeringsadres en de gevolgen van een bestuursrechtelijk onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante ontving sinds 24 februari 2015 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) en stond ingeschreven op haar uitkeringsadres. Echter, naar aanleiding van een melding van het UWV, dat suggereerde dat appellante in het geheim was getrouwd en niet op het uitkeringsadres woonde, heeft de gemeente Den Haag een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante niet haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres, wat resulteerde in de intrekking van haar bijstand en de terugvordering van eerder verstrekte bijstandsbedragen.
De Raad heeft vastgesteld dat de onderzoeksgegevens voldoende grondslag bieden voor het standpunt van het college. Appellante had verklaard dat zij vanwege een angststoornis niet alleen durfde te zijn en vaak bij anderen verbleef. De Raad oordeelde dat de verklaring van appellante, die onder druk zou zijn afgelegd, niet als onbetrouwbaar kon worden beschouwd, aangezien deze consistent was en door haar was ondertekend. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak, waarbij werd benadrukt dat het college niet verplicht was om appellante voorafgaand aan het gesprek cautie te geven, aangezien het hier ging om een bestuursrechtelijk onderzoek.
De uitspraak bevestigt dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering van de kosten rechtmatig waren, en dat appellante niet aan haar verplichtingen heeft voldaan door geen mededeling te doen van haar feitelijke woon- en leefsituatie. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank in stand bleef.