ECLI:NL:CRVB:2020:99

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 januari 2020
Publicatiedatum
16 januari 2020
Zaaknummer
16/4595 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om WIA-uitkering na beoordeling van sociale fobie en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die als machineoperator werkte, had zich op 14 mei 2013 ziek gemeld vanwege psychische klachten en vroeg een WIA-uitkering aan. Het Uwv had zijn aanvraag afgewezen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunten over zijn beperkingen door een angststoornis en de ongeschiktheid van de geselecteerde functies. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies in medisch opzicht geschikt waren voor de appellant. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat zijn beperkingen niet juist waren ingeschat. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling bij aanvragen voor WIA-uitkeringen en de noodzaak voor appellanten om voldoende bewijs te leveren voor hun claims over arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

16.4595 WIA

Datum uitspraak: 16 januari 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 juni 2016, 15/6550 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.L. de la Parra, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op verzoek van de Raad heeft het Uwv nadere stukken ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De La Parra. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als machineoperator voor 33 uur per week. Op 14 mei 2013
heeft hij zich voor dit werk ziek gemeld wegens psychische klachten. Appellant is in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In verband met een aanvraag van appellant om een uitkering op grond van de Wet
werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant op 23 februari 2015 het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 februari 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk, maar wel de functies productiemedewerker metaal en elektro‑industrie, wikkelaar en samensteller metaalwaren te verrichten. Op basis daarvan is berekend dat appellant nog 74,02% van zijn maatmaninkomen kan verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 26 maart 2015 de aanvraag van appellant om een WIA-uitkering per 12 mei 2015 afgewezen, omdat hij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. In het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding gezien op 10 september 2015 de FML aan te vullen. In verband met het medicatiegebruik is appellant aangewezen op werk zonder verhoogd persoonlijk risico en wordt beroepsmatig autorijden afgeraden. Vanwege de sociale fobie is appellant aangewezen op werk dat onder toezicht en/of onder intensieve begeleiding wordt uitgevoerd. Vanwege de druk die het solliciteren met zich mee kan brengen heeft appellant bij het verkrijgen van werk en om dit te behouden de begeleiding van een jobcoach nodig. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat appellant op basis van deze FML onverminderd in staat is de geselecteerde functies te verrichten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de maatmanomvang en het maatmaninkomen gewijzigd. Berekend is dat appellant nog 79,88% van zijn maatmaninkomen kan verdienen. Bij besluit van 23 september 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond
verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek van de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig geacht. De rechtbank heeft in de gronden van beroep, die gelijk waren aan de gronden van bezwaar, geen reden gezien te twijfelen aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Hierbij is in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de gronden van bezwaar reeds in zijn rapport van 10 september 2015 gemotiveerd heeft weerlegd. Appellant heeft geen tegenbewijs overgelegd of nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd. Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid heeft de rechtbank geen aanleiding gezien te oordelen dat de geselecteerde functies voor appellant niet geschikt zijn. Wat appellant in beroep heeft aangevoerd ten aanzien van de maatmanomvang is door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 22 september 2015 gemotiveerd weerlegd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien hierover anders te oordelen. Het door appellant aangevoerde ten aanzien van de hoogte van het maatmaninkomen faalt volgens de rechtbank ook. Dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een gewijzigde berekening van de maatmanomvang heeft gemaakt, brengt volgens de rechtbank namelijk met zich dat de hoogte van het maatmaninkomen eveneens is gewijzigd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 12 mei 2015 niet voor een WIA‑uitkering in aanmerking komt.
3.1.
Appellant houdt in hoger beroep staande dat zijn beperkingen, die het gevolg zijn van een angststoornis, slaapproblemen en medicatiegebruik, zijn onderschat. Hij acht zich meer beperkt ten aanzien van het omgaan met conflicten, het uiten van zijn eigen gevoelens en het rechtstreekse contact met klanten, patiënten en collega’s. Verder is een urenbeperking nodig. Door de angststoornis is appellant niet in staat arbeid te verrichten. De begeleiding van een jobcoach is voor hem ontoereikend om dit probleem op te lossen. Appellant houdt voorts staande dat de geselecteerde functies voor hem niet geschikt zijn. Tot slot handhaaft hij zijn standpunt dat de maatmanomvang en de hoogte van het maatmaninkomen onjuist zijn.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar rechtsoverweging 7 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van de gronden die hij
bij de rechtbank heeft ingediend, en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant. De rechtbank heeft op overtuigende wijze gemotiveerd waarom die aanleiding niet is gezien. De overwegingen die de rechtbank hieraan ten grondslag heeft gelegd worden onderschreven. In aanvulling op de overwegingen van de rechtbank wordt als volgt overwogen.
4.3.1.
In de FML van 10 september 2015 is in 1.9.3 als overige specifieke voorwaarde voor het persoonlijk functioneren in arbeid opgenomen: “minst intensieve vorm van begeleiding (3). Heeft bij het verkrijgen van werk en de eerste maanden en om dit te behouden begeleiding van een jobcoach nodig”. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 31 oktober 2018 een gemotiveerd en overtuigend beeld gegeven van de begeleidingsbehoefte van appellant die het gevolg is van zijn medische toestand.
4.3.2.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de ernst van de sociale fobie door de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet juist is ingeschat. In wat door hem naar voren is gebracht zijn onvoldoende aanknopingspunten te vinden om aan te nemen dat hij op medische gronden niet kan samenwerken, dat hij niet kan werken onder een leidinggevende en dat de voor hem op grond van zijn medische toestand noodzakelijke begeleiding uitgaat boven wat door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen. Appellant heeft verder geen medische gegevens overgelegd, waaruit blijkt dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen.
4.4.1.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de WIA-beoordeling ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.4.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 29 mei 2019 toegelicht dat in alle functies sprake is van eenvoudige handelingen die volgens vaste patronen worden verricht. Hiermee wordt in voldoende mate tegemoet gekomen aan de eisen behorende bij de begeleidingsbehoefte zoals die door de verzekeringsarts is vastgesteld. Door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is voldoende gemotiveerd toegelicht dat met de geselecteerde functies in de begeleidingsbehoefte van appellant kan worden voorzien.
4.4.3.
Appellant heeft ter zitting gesteld dat de sociale fobie hem weerhoudt samen te werken met en terug te vallen op collega’s. Dit standpunt leidt niet tot een ander oordeel. De gemachtigde van het Uwv heeft ter zitting gewezen op het overleg dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft gehad met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Uit het rapport van 22 september 2015, waarin dit overleg is genoteerd, blijkt dat appellant wel in beperkte mate kan samenwerken. Voorwaarde is dat het zakelijke beroepsmatige contacten betreft, bijvoorbeeld het afstemmen van het werk met collega’s. Indien de samenwerking een emotioneel karakter heeft dan is appellant hiertoe niet in staat. Bij de geselecteerde functies is dit volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet het geval en wordt de belastbaarheid van appellant niet overschreden. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze conclusie onjuist is.
4.5.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd over de maatmanomvang en de hoogte van het maatmaninkomen is gelijk aan zijn gronden in bezwaar en beroep. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak reeds overtuigend gemotiveerd waarom de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is gevolgd in zijn berekeningen. Er bestaat geen aanleiding de rechtbank niet te volgen. De overwegingen van de rechtbank worden onderschreven.
4.6.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de WIA-beoordeling ten grondslag gelegde functies in medisch
opzicht geschikt zijn voor appellante.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet als voorzitter, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2020.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) M. Graveland