ECLI:NL:CRVB:2021:1010

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
3 mei 2021
Zaaknummer
21/707 AW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag plaatsing op een andere functie op grond van de Regeling aanvraag plaatsing op een andere dan de ambtenaar opgedragen functie (RAAF)

Op 22 april 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen de korpschef van politie. De zaak betreft een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 januari 2021, waarin het beroep van appellante tegen een afwijzing van haar aanvraag om geplaatst te worden in een andere functie, ongegrond werd verklaard. Appellante had op 24 oktober 2017 een aanvraag ingediend om op grond van de Regeling aanvraag plaatsing op een andere dan de ambtenaar opgedragen functie (RAAF) te worden geplaatst in de functie van Medewerker [A], gewaardeerd in salarisschaal 6. Deze aanvraag werd afgewezen bij besluit van 21 december 2018, wat na bezwaar werd gehandhaafd bij besluit van 17 december 2019.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat er sprake is van een verklaring van een leidinggevende en een functioneringsverslag dat zou aantonen dat voldaan is aan de voorwaarden voor de gevraagde functie. De Raad heeft echter geoordeeld dat deze stelling niet verder onderbouwd is en dat appellante niet van de gelegenheid gebruik heeft gemaakt om haar standpunt ter zitting toe te lichten. De Raad verwijst naar zijn eerdere uitspraak van 10 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3534, waarin de rechtbank de argumenten van appellante al had verworpen.

Daarnaast heeft appellante nog aangevoerd dat er sprake is van een waarnemingstoelage, maar ook deze omstandigheid werd door de Raad niet voldoende geacht om te concluderen dat aan de voorwaarden voor de RAAF was voldaan. De Raad concludeert dat uit de toetsing van de feitelijke werkzaamheden van appellante niet blijkt dat zij de kern van de gevraagde functie uitoefent. Het hoger beroep wordt dan ook afgewezen en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21.707 AW-PV

Datum uitspraak: 22 april 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 januari 2021, 20/476 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de korpschef van politie (korpschef)
Zitting heeft: C.H. Bangma
Griffier: M. Stumpel
Appellante en haar gemachtigde, mr. M.H. Dedding, zijn, na voorafgaande berichtgeving, niet ter zitting verschenen. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J.C. Garrels.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar en gebaseerd op de volgende overwegingen.
Appellante heeft op 24 oktober 2017 een aanvraag ingediend om op grond van de Regeling aanvraag plaatsing op een andere dan de ambtenaar opgedragen functie (RAAF) te worden geplaatst in de functie van Medewerker [A], gewaardeerd in salarisschaal 6. Bij besluit van 21 december 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 17 december 2019 (bestreden besluit), is afwijzend beslist op het verzoek.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
De afwijzing van de aanvraag van appellante houdt in rechte stand. De Raad verwijst naar zijn uitspraak van 10 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3534. Appellante heeft, na schriftelijk gewezen te zijn op deze uitspraak, aangevoerd dat in haar geval sprake is van een verklaring van een (direct) leidinggevende en van een functioneringsverslag waaruit naar voren komt dat voldaan is aan de niveaubepalende elementen van de gevraagde hogere functie, in dit geval de functie van Medewerker [A]. Deze stelling, die de rechtbank in de aangevallen uitspraak al gemotiveerd heeft verworpen, bij welke motivering de Raad zich aansluit, is door appellante in hoger beroep verder niet onderbouwd. Ook is niet van de gelegenheid gebruik gemaakt om dit ter zitting – al of niet via een videoverbinding – toe te lichten. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Appellante heeft verder nog aangevoerd dat sprake is van een waarnemingstoelage. Naar het oordeel van de Raad is deze omstandigheid niet voldoende om te concluderen dat aan de voorwaarden voor toepassing van de RAAF is voldaan. Uit de toetsing van de feitelijke werkzaamheden van appellante is namelijk niet gebleken dat zij de kern van de gevraagde LFNP-functie uitoefent.
Het hoger beroep slaagt niet.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) M. Stumpel (getekend) C.H. Bangma