ECLI:NL:CRVB:2021:1111

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
12 mei 2021
Zaaknummer
20/18 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een aanvraag voor een scootmobiel op basis van onzorgvuldige voorbereiding en onvoldoende motivering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, die lijdt aan rug- en buikklachten en psychische problematiek, had een aanvraag ingediend voor een scootmobiel op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het college van burgemeester en wethouders van Delft had deze aanvraag afgewezen, na advies van Argonaut Medische Advisering. Appellante stelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd en dat haar beperkingen niet adequaat waren meegewogen.

De Raad oordeelde dat het college onvoldoende rekening had gehouden met de lichamelijke beperkingen van appellante en dat het medisch advies niet voldoende was om de afwijzing te onderbouwen. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit onzorgvuldig was voorbereid en niet berustte op een deugdelijke motivering, in strijd met de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank had dit niet onderkend, waardoor de aangevallen uitspraak werd vernietigd.

De Raad verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van het college. Tevens werd het college opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij het beroep tegen deze nieuwe beslissing enkel bij de Raad kan worden ingesteld. De proceskosten van appellante werden begroot op € 1.068,-, en het college werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 178,-.

Uitspraak

20.18 WMO15

Datum uitspraak: 12 mei 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 november 2019, 19/1438 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Delft (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Aksu, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 7 april 2021. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren in 1970, heeft rug- en buikklachten en psychische problematiek. Appellante heeft in het verleden beschikt over voorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), onder meer in de vorm van een door het college aan haar verstrekte scootmobiel.
1.2.
Appellante heeft zich op 3 april 2018 bij het college gemeld voor ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Op 17 mei 2018 heeft een medewerker van de gemeente een huisbezoek gebracht aan appellante en appellante heeft een aanvraag gedaan. Het college heeft aan Argonaut Medische Advisering (Argonaut) advies gevraagd ter beoordeling van de noodzaak van een scootmobiel. De medisch adviseur van Argonaut heeft op 17 juli 2018 een huisbezoek afgelegd, gericht lichamelijk onderzoek en een oriënterend psychisch onderzoek verricht en informatie ingewonnen bij de huisarts. In haar rapport van 28 september 2018 heeft de medisch adviseur advies uitgebracht.
1.3.
Bij besluit van 19 oktober 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 5 februari 2019 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag om een vervoersvoorziening in de vorm van een scootmobiel afgewezen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of het college de aanvraag om een vervoersvoorziening in de vorm van een scootmobiel terecht heeft afgewezen.
4.2.
Appellante heeft onder meer aangevoerd dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met haar lichamelijke beperkingen. De beslissing is genomen in strijd met het zorgvuldigheids- en evenredigheidsbeginsel. Uit het medisch advies is niet aannemelijk geworden dat zij kan fietsen op een fiets met elektrische ondersteuning omdat zij nooit heeft geleerd te fietsen en problemen ervaart met het opstappen en het stallen van een zware fiets. Deze beroepsgrond slaagt. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.3.
Het college baseert zijn standpunt op het medisch advies van 28 september 2018 van Argonaut. De medisch adviseur komt na onderzoek tot de conclusie dat gelet op de combinatie van de aandoeningen en de ervaren beperkingen het aannemelijk is dat betrokkene gemiddeld maximaal 500 meter aaneengesloten kan lopen en daarna moet stoppen vanwege pijnklachten. Gezien de beenfunctiebeperking links verwacht zij dat appellante problemen heeft bij het op- en afstappen en onvoldoende kracht heeft om de trappers rond te krijgen, waardoor het aannemelijk is dat zij geen gebruik kan maken van een standaard fiets. Aangezien er geen sprake is van een balansverstoring, zou zij mogelijk wel gebruik kunnen maken van een tweewieler met lage instap en elektrische ondersteuning. Uit het rapport van Argonaut blijkt niet dat de arts heeft onderzocht of appellante daadwerkelijk gebruik kan maken van een tweewieler met lage instap en elektrische ondersteuning. De arts heeft slechts gesteld dat appellante hier mogelijk gebruik van zou kunnen maken. Temeer daar appellante reeds in bezwaar heeft aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat geen rekening is gehouden met haar beperkingen, had het op de weg van het college gelegen om nader medisch advies in te winnen in hoeverre appellante daadwerkelijk in staat is om gebruik te maken van een tweewieler met lage instap en elektrische ondersteuning. Nu het college dat heeft nagelaten is het onderzoek daarmee onvoldoende zorgvuldig geweest.
4.4.
Uit wat onder 4.3 is overwogen volgt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en niet berust op een deugdelijke motivering, zodat dit besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Nu het hoger beroep reeds hierom slaagt behoeven de overige door appellante aangevoerde gronden geen nadere bespreking meer. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
4.5.
Nu onvoldoende gegevens voorhanden zijn, kunnen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand worden gelaten en zijn er geen mogelijkheden om zelf in de zaak te voorzien. Gelet op de aard en de omvang van het door het college nog te verrichten onderzoek ziet de Raad ook geen ruimte voor toepassing van artikel 8:51a van de Awb. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat wel aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen de door het college te nemen nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
5. Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 534,- in beroep en € 534,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 5 februari 2019;
- draagt het college op een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.068,-;
- bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 178,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2021.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) M. Buur