ECLI:NL:CRVB:2021:1165

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
19 mei 2021
Zaaknummer
19/27 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en medische geschiktheid in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 8 november 2018 uitspraak deed in een geschil over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante. Appellante, die als advocaat werkte, had zich op 15 september 2015 ziek gemeld en verzocht om een WIA-uitkering. Het Uwv had haar een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar appellante was het niet eens met de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de gronden die appellante in hoger beroep aanvoert in wezen een herhaling zijn van wat zij eerder in beroep heeft aangevoerd. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat er geen reden is om de medische beoordeling van het Uwv voor onjuist te houden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd dat voldoende rekening is gehouden met de psychische en fysieke klachten van appellante op de datum in geding. De Raad concludeert dat de door appellante ingediende medische informatie geen aanleiding geeft om het standpunt van het Uwv te herzien. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover deze is aangevochten, en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. Er is geen aanleiding voor het inschakelen van een deskundige, aangezien de medische beoordeling als juist wordt beschouwd. De uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, met A.M.M. Chevalier als griffier, en is openbaar uitgesproken op 12 mei 2021.

Uitspraak

19 27 WIA

Datum uitspraak: 12 mei 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland
van 8 november 2018, 18/2185 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft deels via een telefoonverbinding en deels via beeldbellen plaatsgevonden op 1 april 2021. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door G. Sjoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als advocaat voor 32,18 uur per week. Op 15 september 2015 heeft appellante zich ziek gemeld. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 augustus 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend.
1.2.
Het Uwv heeft met het besluit van 8 september 2017 aan appellante met ingang van 12 september 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, omdat zij met ingang van die datum 49,75% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv in het besluit van 20 april 2018 (bestreden besluit 1) gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid vanaf 12 september 2017 op 70,49% vastgesteld. Aan bestreden besluit 1 liggen een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 maart 2018, een gewijzigde FML van 14 maart 2018 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 13 april 2018 ten grondslag.
2.1.
Tegen bestreden besluit 1 heeft appellante bij de rechtbank beroep ingesteld. Hangende dit beroep heeft het Uwv met het besluit van 28 juni 2018 (bestreden besluit 2) het bezwaar van appellante gegrond verklaard, de mate van arbeidsongeschiktheid vanaf 12 september 2017 vastgesteld op 78,02% en bepaald dat dit besluit in zoverre in de plaats van bestreden besluit 1 komt. Aan bestreden besluit 2 ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 juni 2018, een gewijzigde FML van 13 juni 2018 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 22 juni 2018 ten grondslag.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep van appellante, onder toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mede gericht geacht tegen bestreden besluit 2 en het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht, appellante onderzocht en de medische klachten bij de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in bezwaar meer beperkingen aangenomen voor de lichamelijke en psychische klachten en in beroep een extra beperking aangenomen voor beroepsmatig autorijden. Appellante heeft geen nieuwe medische informatie ingebracht. Over de luchtwegklachten heeft de rechtbank overwogen dat appellante dit pas na bestreden besluit 2 heeft aangevoerd, zodat de verzekeringsarts bezwaar en beroep dit niet bij zijn beoordeling heeft kunnen betrekken. Bovendien heeft appellante dit niet onderbouwd met een medische verklaring. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts. Tegen de arbeidskundige grondslag heeft appellante geen beroepsgronden gericht, anders dan dat zij de functies niet kan uitoefenen om medische redenen. In de arbeidskundige rapporten is voldoende gemotiveerd waarom in de functies de belastbaarheid van appellante niet wordt overschreden.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante – samengevat – aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met haar oogklachten, vermoeidheidsklachten, pijnklachten in de rechterschouder, nek en rechterknie en het functieverlies van de rechterhand. Ook heeft appellante nog steeds geregeld angst- en paniekaanvallen, heeft zij blijvend aandachts- en concentratieproblemen en is ze snel geprikkeld en emotioneel. Daarnaast ondervindt appellante luchtwegproblemen. Ze is astmatisch en kan niet tegen stuifmeel. De functie van medewerker tuinbouw is mede daarom niet geschikt. Appellante acht zich, gelet op haar klachten en beperkingen, niet in staat de geselecteerde functies te vervullen. In hoger beroep heeft appellante een brief van de huisarts, een kopie van haar medische dossier en een brief van de oogarts ingebracht.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA in bestreden besluit 2 terecht met ingang van 12 september 2017 heeft vastgesteld op 78,02%.
4.3.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat er geen reden is om de medische beoordeling voor onjuist te houden. In wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel te komen. In de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is overtuigend gemotiveerd dat voldoende rekening is gehouden met de psychische en fysieke klachten van appellante op de datum in geding.
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een aanvullend rapport van 16 oktober 2020 gemotiveerd toegelicht dat de door appellante in hoger beroep ingediende medische informatie geen aanleiding geeft om zijn standpunt te herzien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vermeld dat de nieuwe klachten en beperkingen die naar voren zijn gebracht door appellante niet goed zijn gedocumenteerd in de tijd, waardoor de realiteit en impact van de klachten op de datum in geding niet goed is in te schatten. De hyperactiviteit van de luchtwegen zou volgens de huisarts bestaan, maar onduidelijk is sinds wanneer. Deze toelichting wordt overtuigend geacht. Uit de ingebrachte informatie van de huisarts kan niet worden afgeleid dat, en in hoeverre appellante op de datum in geding de door haar gestelde klachten van hyperreactiviteit van de luchtwegen ondervond en dat sprake was van een allergie voor stuifmeel. Deze informatie, alsook de informatie van de oogarts en de uitdraai van het medisch dossier, geven geen aanleiding om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid op de datum in geding.
4.5.
Omdat geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling, is er geen aanleiding voor het inschakelen van een deskundige.
4.6.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.
4.7.
Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal, voor zover aangevochten, worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2021.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) A.M.M. Chevalier