ECLI:NL:CRVB:2021:117
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op kinderbijslag voor een in Portugal verblijvende appellante met Nederlandse nationaliteit
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over het recht op kinderbijslag van een appellante die sinds november 2013 in Portugal verblijft voor haar studie. De appellante, die de Nederlandse nationaliteit heeft, ontving tot 2018 kinderbijslag op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor haar drie kinderen. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft echter besloten dat zij vanaf het eerste kwartaal van 2018 geen recht meer heeft op deze kinderbijslag, omdat zij geen duurzame persoonlijke band met Nederland meer zou hebben. De appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij recht heeft op kinderbijslag, omdat zij studiefinanciering ontving en de intentie had om na haar studie terug te keren naar Nederland.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellante in een grensoverschrijdende situatie verkeert en dat de wetgeving van haar woonplaats, Portugal, van toepassing is. De Raad heeft de argumenten van de appellante beoordeeld, waaronder haar verblijf in Portugal, de duur van haar afwezigheid uit Nederland, en de omstandigheden die haar verblijf in Portugal rechtvaardigen. De Raad concludeert dat de appellante vanaf 1 januari 2018 haar gewone centrum van belangen in Portugal had en dat de Svb terecht heeft geoordeeld dat zij geen recht meer had op kinderbijslag.
De Raad heeft ook overwogen dat de zaak geen nieuwe rechtsvragen oproept die nog niet door het Hof van Justitie van de Europese Unie zijn behandeld. De interpretatie van de Svb met betrekking tot het begrip woonplaats is in lijn met de bestaande rechtspraak. De uitspraak van de rechtbank Amsterdam is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.