ECLI:NL:CRVB:2021:1177

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 mei 2021
Publicatiedatum
21 mei 2021
Zaaknummer
20/519 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanmelding als wanbetaler en de bestuursrechtelijke premie in het kader van de Zorgverzekeringswet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die door zijn zorgverzekeraar ASR Ziektekostenverzekeringen als wanbetaler is aangemeld, heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het CAK om hem een bestuursrechtelijke premie van € 136,67 per maand op te leggen. Het CAK heeft het bezwaar van de appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat volgens hen geen bezwaar mogelijk is tegen de aanmelding als wanbetaler en de hoogte van de bestuursrechtelijke premie.

De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, met verwijzing naar de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat er geen bestuursrechtelijke rechtsbescherming openstaat tegen de verschuldigdheid of de hoogte van de bestuursrechtelijke premie. De appellant heeft in hoger beroep zijn bezwaren herhaald, maar de Raad heeft geconcludeerd dat de gronden van de appellant niet kunnen worden beoordeeld, omdat deze betrekking hebben op de aanmelding als wanbetaler en de hoogte van de premie, waartegen geen beroep kan worden ingesteld.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant geen nieuwe argumenten heeft aangedragen die de eerdere oordelen van de rechtbank kunnen weerleggen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

20.519 ZVW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank NoordNederland van 24 januari 2020, 18/3647 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

CAK

Datum uitspraak: 19 mei 2021
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
CAK heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2021. Appellant is niet verschenen. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Nijman.

OVERWEGINGEN

1.1.
CAK heeft bij besluit van 24 september 2018 aan appellant meegedeeld dat zijn zorgverzekeraar ASR Ziektekostenverzekeringen hem heeft aangemeld als wanbetaler in de zin van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en dat appellant daarom vanaf 1 oktober 2018 een bestuursrechtelijke premie van € 136,67 per maand verschuldigd is. De bestuursrechtelijke premie zal door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) worden ingehouden op het inkomen van appellant.
1.2.
Bij besluit van 9 november 2018 (bestreden besluit) heeft CAK het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 september 2018 niet-ontvankelijk verklaard. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat geen bezwaar mogelijk is tegen de aanmelding als wanbetaler en tegen een besluit over de verschuldigdheid van de bestuursrechtelijke premie of de hoogte daarvan. Appellant heeft bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar artikel 8:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 1 van de bij die wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, overwogen dat tegen de verschuldigdheid of de hoogte van de bestuursrechtelijke premie geen bestuursrechtelijke rechtsbescherming openstaat. De rechtbank kan in wat appellant heeft aangevoerd – wat onder meer betrekking heeft op de Molukse treinkaping, bestuurlijke en politieke wanpraktijken in Nederland en massamoorden in Indonesië
geen gronden ontwaren die kunnen leiden tot de conclusie dat CAK het bezwaar ten onrechte nietontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit artikel 8:5, eerste lid, van de Awb en artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak volgt dat tegen een besluit over de verschuldigdheid van bestuursrechtelijke premie of de hoogte daarvan geen beroep kan worden ingesteld. Omdat de aanmelding als wanbetaler door de zorgverzekeraar een voorwaarde is voor het verschuldigd zijn van de bestuursrechtelijke premie, kan ook de aanmelding niet in een bestuursrechtelijke procedure worden aangevochten. Dit betekent dat de gronden van appellant voor zover die moeten worden geacht te zijn gericht tegen de aanmelding, de verschuldigdheid en de hoogte van de bestuursrechtelijke premie, niet door de Raad kunnen worden beoordeeld. Gelet op artikel 7:1 van de Awb, kan tegen een dergelijk besluit dan ook geen bezwaar worden gemaakt.
4.2.
De Raad begrijpt hetgeen appellant heeft aangevoerd zo dat hij geen geld wil betalen aan een zorgverzekeraar omdat zijn klachten over zijn huisarts en de specialist waarnaar de huisarts hem heeft doorverwezen ondanks al zijn pogingen nergens inhoudelijk zijn behandeld. Volgens appellant heeft met de – in opdracht van belangenpartijen
georganiseerde – Molukse treinkapingen in 1975 en 1977 een staatsgreep plaatsgevonden door de Nederlandse staat, door appellant aangeduid als junta. Volgens appellant maakt de zorgverzekeraar deel uit van die junta
,evenals de politie, de advocatuur, politieke partijen, de AIVD en diverse gemeenten. Sindsdien is volgens appellant sprake van pogingen tot moord van diverse personen, bedrijven en overheidsinstanties op hem en zijn huisdieren. Appellant heeft hiermee niets aangevoerd over de onjuistheid van het oordeel van de rechtbank en daarmee dus ook niet aannemelijk gemaakt dat dit oordeel niet juist is.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2021.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) M. Buur