ECLI:NL:CRVB:2021:1186

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 mei 2021
Publicatiedatum
21 mei 2021
Zaaknummer
20/1116 BABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag voor een gehandicaptenparkeerkaart en de rol van medisch advies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag voor een gehandicaptenparkeerkaart door het college van burgemeester en wethouders van Gorinchem. De appellant, die een aanvraag had ingediend op 1 december 2017, stelde dat de rechtbank ten onrechte geen twijfel had geuit over de rapportages van de ingeschakelde deskundigen. De Raad oordeelde dat de beroepsgrond van de appellant niet slaagde. De deskundige Gerritze had in haar rapportage van 15 mei 2018 gemotiveerd waarom het advies van de arts Jairam niet tot een andere conclusie kon leiden. De Raad concludeerde dat de medische adviezen zorgvuldig waren opgesteld en dat de appellant niet voldeed aan de criteria voor het verkrijgen van een gehandicaptenparkeerkaart. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de appellant niet in aanmerking kwam voor de kaart, omdat hij niet aan de vereiste loopafstand voldeed. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

20.1116 BABW

Datum uitspraak: 19 mei 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 januari 2020, 18/5803 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Gorinchem (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.J. Manspeaker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Manspeaker. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Arslan en R.A. Slingerland.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 1 december 2017 een aanvraag ingediend voor een gehandicaptenparkeerkaart type bestuurder.
1.2.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft het college medisch advies ingewonnen bij Breeden sociaal medisch advies. De adviserend geneeskundige R.A. Breeden (Breeden), heeft op 16 december 2017 advies uitgebracht. Breeden heeft geconstateerd dat de rechterarmfunctie als nihil moet worden beschouwd waardoor beperkingen in balans en stabiliteit zijn ontstaan. Voorts heeft hij vermeld dat appellant heeft verklaard dat hij vijf tot tien minuten aaneengesloten kan lopen en dan moet stoppen wegens toegenomen pijnklachten. Rekening houdend met het vertraagde looptempo van appellant komt dat overeen met een loopafstand aaneen van 150 tot 300 meter. Daarmee voldoet appellant niet aan het loopafstand criterium van 100 meter en geldt geen medische indicatie voor een gehandicaptenparkeerkaart type bestuurder. Niet gebleken is dat er bijkomende beperkingen zijn – anders dan de loopafstand – op grond waarvan appellant in aanmerking komt voor een gehandicaptenparkeerkaart.
1.3.
Bij besluit van 28 december 2017 heeft het college de aanvraag voor een gehandicaptenparkeerkaart type bestuurder afgewezen.
1.4.
Appellant heeft tegen het besluit van 28 december 2017 bezwaar gemaakt. Naar aanleiding daarvan heeft M.J. Gerritze (Gerritze), verzekeringsarts, op 30 maart 2018 en 15 mei 2018 aanvullend medisch advies uitgebracht. Gerritze heeft appellant tijdens een huisbezoek op 15 februari 2018 onderzocht, de door hem ter inzage verstrekte medische gegevens bestudeerd en contact opgenomen met de huisarts. Op basis van de onderzoeksbevindingen heeft zij, voor zover van belang, geconcludeerd dat appellant ruimschoots meer dan 100 meter kan lopen en ook geen andere medische beperking heeft die dichtbij parkeren noodzakelijk maakt. Appellant voldoet dan ook niet aan de medische criteria met betrekking tot de gehandicaptenparkeerkaart type bestuurder.
1.5.
Appellant heeft op 8 mei 2018 een medisch advies van A. Jairam (Jairam), arts, van 2 mei 2018 ingebracht. Op 4 september 2018 heeft appellant een aangepast advies van Jairam, eveneens van 2 mei 2018, ingebracht. Jairam concludeert op basis van anamnese en medische onderzoeken die in het ziekenhuis zijn verricht, dat appellant in aanmerking komt voor een gehandicaptenparkeerkaart. Dit door het feit dat hij een chronische aangeboren afwijking heeft, namelijk Erbse parese, en door de uitval niet meer dan 75 meter zelfstandig kan lopen. Tijdens het lopen heeft hij onverwachte uitval aan zijn rechterbeen. Hiervoor gebruikt hij een hulpmiddel.
1.6.
Bij besluit van 17 oktober 2018 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 december 2017 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 49, eerste lid, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer kan aan een gehandicapte, overeenkomstig de bij ministeriële regeling gestelde criteria, door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij als ingezetene met een adres is ingeschreven in de basisregistratie personen, een gehandicaptenparkeerkaart worden verstrekt.
4.2.
Deze regeling is de Regeling gehandicaptenparkeerkaart (Regeling). Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling bepaalt dat voor een gehandicaptenparkeerkaart in aanmerking kunnen komen bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, die ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebben van langdurige aard, waardoor zij – met de gebruikelijke loophulpmiddelen – in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen. Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Regeling bepaalt, voor zover hier van belang, dat voor een gehandicaptenparkeerkaart ook in aanmerking kunnen komen bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen die ten gevolge van een aandoening of gebrek aantoonbare ernstige beperkingen, andere dan loopbeperkingen hebben.
4.3.
De te beoordelen periode betreft de periode tussen de datum van de indiening van de aanvraag en de datum van het bestreden besluit, in dit geval de periode van 1 december 2017 tot 17 oktober 2018.
4.4.
In geschil is de vraag of appellant in aanmerking komt voor een gehandicaptenparkeerkaart type bestuurder op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a en d, van de Regeling.
4.5.
Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen twijfel aan de juistheid van de rapportages van de door het college ingeschakelde deskundigen aanwezig heeft geacht. Door deze artsen zijn geen aantekeningen of meldingen gemaakt in hun rapporten omtrent het staan, lopen en zitten van appellant, noch is in de rapporten beschreven welke medische informatie is betrokken bij de overwegingen. Daarnaast heeft Gerritze de aangeleverde medische informatie vluchtig doorgebladerd en geen loopproef bij appellant afgenomen. Deze beroepsgrond slaagt niet. De adviezen van Breeden en Gerritze zijn uitgebracht na spreekuurcontact van, respectievelijk huisbezoek aan appellant en Gerritze heeft melding gemaakt van de aangeleverde medische informatie. Gerritze is reeds in de rapportage van 15 mei 2018 uitgebreid ingegaan op de kritiek van appellant dat de medische informatie vluchtig is doorgebladerd en heeft dit gemotiveerd weerlegd. Appellant heeft geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die niet in deze adviezen aan bod zijn gekomen. Uit wat appellant heeft aangevoerd volgt niet dat de adviezen onzorgvuldig tot stand gekomen zijn, niet concludent zijn of dat er anderszins redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de genoemde artsen.
4.6.
Anders dan appellant stelt, kan geen doorslaggevende betekenis worden toegekend aan het door appellant overlegde advies van 2 mei 2018 van Jairam. Daartoe is van belang dat Gerritze in de rapportage van 15 mei 2018 gemotiveerd heeft waarom het advies van Jairam niet tot een andere dan haar eerdere conclusie kan leiden. Gerritze heeft geconstateerd dat de medische verklaring van Jairam tekst bevat die niet gebaseerd is op regelgeving en het te hanteren VIA-protocol. Er wordt aangegeven dat sprake is van een chronische aangeboren aandoening, namelijk een Erbse parese rechts en “door de uitval niet meer dan 75 meter kan lopen”. Het stuk tussen de aanhalingstekens komt volgens Gerritze uit de lucht vallen. De uitval als gevolg van de Erbse parese betreft de rechterarm en niet de benen. Ook heeft Jairam volgens Gerritze niet onderbouwd waarom sprake is van uitval van de benen en op basis van welke gegevens of bevindingen dit vastgesteld zou zijn. Daarbij komt dat appellant ter zitting heeft verklaard dat hij geen gebruik maakt van een door Jairam vermeld hulpmiddel, omdat hij niet op zijn armen kan steunen. In wat appellant met de verwijzing naar het advies van Jairam heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanleiding om de conclusie van Gerritze in twijfel te trekken.
4.7.
Aan de door appellant in de nadere stukken toegestuurde medische informatie komt geen betekenis toe, nu deze informatie enerzijds reeds bij de beoordeling is betrokken en anderzijds betrekking heeft op nieuwe ontwikkelingen van na de periode in geding.
4.8.
Nu het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest, appellant voldoende gelegenheid heeft gehad om zelf medische stukken over te leggen en daarvan ook gebruik heeft gemaakt en hij ook met de verklaring van Jairam onvoldoende twijfel heeft gezaaid over de inhoudelijke medische beoordeling door de door het college ingeschakelde artsen, bestaat geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
4.9.
Gelet op wat is overwogen in 4.5 tot en met 4.8 heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat appellant niet in aanmerking komt voor een gehandicaptenparkeerkaart voor een bestuurder. De verwijzing naar aanbeveling 98/376/EG leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat deze aanbeveling betrekking heeft op een uniform communautair model van de af te geven gehandicaptenparkeerkaart en op de wederzijdse erkenning daarvan door de lidstaten en niet op de precieze criteria voor het afgeven van een dergelijke kaart.
4.10.
Uit wat is overwogen onder 4.1 tot en met 4.9 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2021.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) M. Buur