ECLI:NL:CRVB:2021:1393

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
14 juni 2021
Zaaknummer
17/1492 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • S. B. Smit-Colenbrander
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking hoger beroep en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake een gewijzigde beslissing op bezwaar van 11 mei 2020. Het Uwv had eerder een besluit genomen dat door appellant werd betwist. Tijdens de zitting op 17 januari 2019 is appellant verschenen, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. R.E.J.P.M. Rutten. De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst en een deskundige benoemd, die op 11 december 2019 een rapport heeft uitgebracht. Op 8 september 2020 heeft het Uwv aan appellant laten weten dat de wettelijke rente is vergoed. Appellant heeft op 17 oktober 2020 het hoger beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van proceskosten en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.

De Raad heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het bestuursorgaan kan worden veroordeeld tot vergoeding van kosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de bezwaren van de indiener is tegemoetgekomen. De Raad heeft vastgesteld dat de procedure bijna vijf jaar heeft geduurd, wat de redelijke termijn overschrijdt. De redelijke termijn voor een procedure in drie instanties mag in beginsel niet langer dan vier jaar duren. De Raad heeft geoordeeld dat de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) moet worden veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan appellant tot een bedrag van € 1.000,- wegens deze overschrijding.

De Raad heeft verder beslist dat het Uwv in de kosten van appellant moet worden veroordeeld tot een bedrag van € 53,98, ter vergoeding van reiskosten. De uitspraak is gedaan door S. B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van griffier H. Alajai, en is openbaar uitgesproken op 10 juni 2021.

Uitspraak

Datum uitspraak: 10 juni 2021
17/1492 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a, 8:88 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
3 januari 2017, 16/2590 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) (Staat)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2019. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst en een deskundige benoemd.
De deskundige heeft op 11 december 2019 een rapport uitgebracht en op 14 april 2019 een nadere reactie.
Het Uwv heeft op 11 mei 2020 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Bij brief van 8 september 2020 heeft het Uwv heeft te kennen gegeven dat de wettelijke rente is vergoed.
Bij brief van 17 oktober 2020 heeft appellant het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten en tot vergoeding van schade ten gevolge van overschrijding van de redelijke termijn.
Het Uwv heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Naar aanleiding van het verzoek van appellant om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn door de bestuursrechter heeft de Raad de Staat als partij aangemerkt.
Onder toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Vervolgens is het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Op grond van artikel 8:88, aanhef en onder a, van de Awb is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van de schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit.
Appellant heeft het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 11 mei 2020 geheel aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen.
Aangezien het Uwv de wettelijke rente inmiddels heeft vergoed, moet de Raad alleen beslissen over de in beroep en hoger beroep gemaakte kosten en op het verzoek tot vergoeding van schade ten gevolge van overschrijding van de redelijke termijn.
De reiskosten die appellant heeft moeten maken voor het bijwonen van de zitting bij de rechtbank en bij de Raad en van het gesprek met de deskundige, komen tot een bedrag van € 53,98 (openbaar vervoer 2e klas) voor vergoeding in aanmerking.
Voor vergoeding van het betaalde griffierecht kan appellante zich rechtstreeks tot het Uwv wenden.
Voor het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden geldt het volgende.
De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd (CRvB 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009). De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen. Verder heeft de Raad in die uitspraak overwogen dat in beginsel een vergoeding van immateriële schade gepast is van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden.
Vanaf de datum van ontvangst door het Uwv van het bezwaarschrift op 18 juni 2016 tot de datum van deze uitspraak heeft de procedure bijna vijf jaar geduurd. In de zaak zelf noch in de opstelling van appellant zijn aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan vier jaar zou mogen bedragen. De redelijke termijn is dus bijna met één jaar overschreden. Dit leidt tot een schadevergoeding van in totaal € 1.000,-.
Van het totale tijdsverloop heeft de behandeling van het bezwaar tegen het besluit van de het Uwv minder dan zes maanden geduurd. Dit betekent dat de redelijke termijn in de rechterlijke fase is geschonden. De Staat wordt daarom veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan appellant tot een bedrag van € 1.000,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 53,98;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van schade tot een bedrag van € 1.000,-.
Deze uitspraak is gedaan door S. B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van H. Alajai als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2021.
(getekend) S. B. Smit-Colenbrander
(getekend) H. Alajai

TM