ECLI:NL:CRVB:2021:1448
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WIA-aanvraag en de rol van deskundigen bij het vaststellen van beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WIA-aanvraag van appellant. Appellant had zich op 29 mei 2012 ziek gemeld met psychische klachten en ontving tot 27 mei 2014 een uitkering op grond van de Ziektewet. Hij diende zijn WIA-aanvraag pas op 23 januari 2016 in, ruim anderhalf jaar na de datum in geding. De Raad oordeelde dat de aanvraag laattijdig was en dat het tijdsverloop het voor de deskundige onmogelijk maakte om vast te stellen of appellant op 27 mei 2014 beperkingen had als gevolg van hartfalen. De deskundige, cardioloog M.M. Winter, concludeerde dat er geen objectiveerbare gegevens beschikbaar waren over de hartfunctie van appellant op de relevante datum. De Raad volgde de deskundige in zijn oordeel dat het niet mogelijk was om te bepalen of appellant op die datum beperkingen had door hartfalen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om de bewijslast te verschuiven naar het Uwv, zoals appellant had verzocht. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige aanvragen en de rol van deskundigen in het vaststellen van medische beperkingen.