ECLI:NL:CRVB:2021:15
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de toekenning van een WGA-vervolguitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een WGA-vervolguitkering aan appellant, die sinds 12 oktober 2015 arbeidsongeschikt is door psychische en lichamelijke klachten. Appellant was voorheen werkzaam als systeembeheerder en ontving vanaf 1 mei 2013 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv had appellant op 24 augustus 2017 een WGA-vervolguitkering toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Na bezwaar van appellant werd deze mate van arbeidsongeschiktheid op 26 februari 2018 herzien naar 65 tot 80%.
De rechtbank Den Haag had in een eerdere uitspraak op 21 september 2018 het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellant stelde dat zijn beperkingen waren onderschat en dat belangrijke medische informatie niet was meegenomen in de besluitvorming. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig is uitgevoerd. De Raad onderschrijft de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en oordeelt dat de FML van 25 januari 2018 voldoende rekening houdt met de beperkingen van appellant.
De Raad heeft het verzoek van appellant om een onafhankelijke deskundige te benoemen afgewezen, omdat er geen twijfel bestond aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van griffier A.M.M. Chevalier.