ECLI:NL:CRVB:2021:15

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 januari 2021
Publicatiedatum
7 januari 2021
Zaaknummer
18/5705 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de toekenning van een WGA-vervolguitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een WGA-vervolguitkering aan appellant, die sinds 12 oktober 2015 arbeidsongeschikt is door psychische en lichamelijke klachten. Appellant was voorheen werkzaam als systeembeheerder en ontving vanaf 1 mei 2013 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv had appellant op 24 augustus 2017 een WGA-vervolguitkering toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Na bezwaar van appellant werd deze mate van arbeidsongeschiktheid op 26 februari 2018 herzien naar 65 tot 80%.

De rechtbank Den Haag had in een eerdere uitspraak op 21 september 2018 het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellant stelde dat zijn beperkingen waren onderschat en dat belangrijke medische informatie niet was meegenomen in de besluitvorming. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig is uitgevoerd. De Raad onderschrijft de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en oordeelt dat de FML van 25 januari 2018 voldoende rekening houdt met de beperkingen van appellant.

De Raad heeft het verzoek van appellant om een onafhankelijke deskundige te benoemen afgewezen, omdat er geen twijfel bestond aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van griffier A.M.M. Chevalier.

Uitspraak

18.5705 WIA

Datum uitspraak: 5 januari 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
21 september 2018, 18/2036 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant heeft mr. Q. Overeijnder, advocaat, nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 10 december 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Overeijnder. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.H. van Riet.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als systeembeheerder voor 39,77 uur per week. Het Uwv heeft aan appellant met ingang van 1 mei 2013 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend. Vanuit deze situatie is appellant op 12 oktober 2015 uitgevallen door psychische en lichamelijke klachten, die mede verbad houden met een auto-ongeval op 21-jarige leeftijd. Bij besluit van 24 augustus 2017 heeft het Uwv aan appellant met ingang van 9 oktober 2017 een WGA-vervolguitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
1.2.
Bij besluit van 26 februari 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 augustus 2017, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 januari 2018, gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 9 oktober 2017 bepaald op 65 tot 80%. Deze verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft extra beperkingen vastgesteld in de FML en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft opnieuw functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant opnieuw berekend en vastgesteld op 66,31%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat een zorgvuldig medisch onderzoek is verricht en dat de inhoudelijke beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep moet worden gevolgd. De rechtbank heeft appellant niet gevolgd in zijn stelling dat de bevindingen van Psyon niet zijn meegenomen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Ter zitting bij de rechtbank heeft appellant nadere medische stukken overgelegd van de afdeling oogheelkunde, neurochirurgie en KNO van het Erasmus MC. De rechtbank heeft de stukken bekeken en heeft geoordeeld dat deze stukken geen medische informatie bevatten, die ten tijde van het onderzoek nog niet bij de verzekeringsartsen bekend was. Ook ziet een deel van de informatie volgens de rechtbank niet op de datum in geding.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat. Volgens appellant is onder meer het rapport van Psyon onvoldoende in acht genomen en is de informatie van de KNO-arts niet meegenomen in de besluitvorming.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv op juiste gronden aan appellant met ingang van 9 oktober 2017 een WGA-vervolguitkering heeft toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 66,31%.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek door de betrokken verzekeringsartsen op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Wat appellant in de (hoger) beroepsgronden en ter zitting van de Raad aan klachten heeft vermeld, stemt overeen met de klachten die de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 24 januari 2018 kenbaar in de afweging heeft betrokken.
4.3.
Wat over de medische beoordeling door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen, wordt onderschreven. Het Uwv heeft met de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 januari 2018 en 28 maart 2019 deugdelijk gemotiveerd dat in de FML van 25 januari 2018 voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellant. In tegenstelling tot wat appellant heeft aangevoerd heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de informatie van Psyon meegenomen in zijn oordeel. Hij heeft overtuigend gemotiveerd dat geen reden bestaat voor een urenbeperking.
4.4.
Appellant heeft in hoger beroep nieuwe medische informatie van zijn behandelend artsen overgelegd over een mogelijke nieuwe medische ingreep. Wat appellant in hoger beroep onder verwijzing naar deze stukken heeft aangevoerd, tast het oordeel van de rechtbank niet aan. Het Uwv heeft met de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 maart 2019 en 26 november 2020 overtuigend toegelicht dat geen aanleiding bestaat verdere beperkingen als gevolg van verminderd zicht van appellant aan te nemen. Evenmin bestaat aanleiding te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat geen relevante energetische beperking bestaat.
4.5.
Omdat de noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling van het Uwv ontbreekt, wordt het verzoek van appellant om een onafhankelijke deskundige te benoemen, afgewezen.
4.6.
Met de rechtbank wordt ook geoordeeld dat uitgaande van de juistheid van de FML van 25 januari 2018, de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.7.
Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van
A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2021.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) A.M.M. Chevalier