Uitspraak
18.3379 WAJONG
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juli 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellante die een Wajong-uitkering had aangevraagd. De aanvraag was afgewezen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op basis van de conclusie dat appellante arbeidsvermogen had. De rechtbank Overijssel had eerder het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. De Centrale Raad volgt het oordeel van de rechtbank dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is uitgevoerd. Appellante, geboren in 1998, had klachten gerapporteerd die verband hielden met elektromagnetische straling, maar de verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeerde dat er geen wetenschappelijke onderbouwing was voor het aannemen van arbeidsongeschiktheid op basis van deze klachten. De Raad oordeelt dat appellante in staat is om vier uur per dag te werken en dat de door haar genoemde klachten niet kunnen worden toegeschreven aan een ziekte of gebrek. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellante niet als jonggehandicapte kan worden aangemerkt, omdat zij beschikt over basale werknemersvaardigheden en in staat is om taken in een arbeidsorganisatie uit te voeren. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve onderbouwing van klachten en beperkingen in het kader van arbeidsongeschiktheid.