ECLI:NL:CRVB:2021:16

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 januari 2021
Publicatiedatum
7 januari 2021
Zaaknummer
18/5974 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake ziekengeld en arbeidsongeschiktheid

Op 5 januari 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 1 november 2018. Verzoeker had verzocht om herziening van de uitspraak waarin zijn aanvragen voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en ziekengeld ingevolge de Ziektewet waren afgewezen. In zijn verzoekschrift stelde verzoeker dat de Raad in strijd met het beginsel van 'equality of arms' had gehandeld door geen deskundige te raadplegen en dat de medische rapporten van het Uwv niet zorgvuldig waren opgesteld. Hij voerde aan dat de verzekeringsarts onvoldoende informatie had meegenomen in zijn beoordeling en dat er geen beoordeling door een arbeidsdeskundige had plaatsgevonden, wat in strijd zou zijn met de wet.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die aanleiding gaven voor herziening, zoals vereist in artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht. De gronden die verzoeker aanvoerde, kwamen grotendeels overeen met de eerder ingediende gronden in hoger beroep. De Raad benadrukte dat het rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak. De Raad wees het verzoek om herziening af en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van griffier A.M.M. Chevalier.

Uitspraak

18.5974 ZW, 18/5975 WIA

Datum uitspraak: 5 januari 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 1 november 2018, 16/3258 ZW en 16/3260 WIA
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft bij brief van 14 november 2018 en aangevuld bij brief van 28 november 2018 verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 1 november 2018.
Het Uwv heeft gemeld zich te refereren aan het oordeel van de Raad.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 10 december 2020. Verzoeker is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C. Puister.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 13 oktober 2014 heeft het Uwv de aanvraag van verzoeker om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen afgewezen. Het bezwaar van verzoeker tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 4 juni 2015 ongegrond verklaard.
1.2.
Bij besluit van 25 maart 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat verzoeker per 31 maart 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld ingevolge de Ziektewet. Het bezwaar van verzoeker tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 5 juni 2015 ongegrond verklaard.
1.3.
De door verzoeker tegen de besluiten van 4 juni 2015 en 5 juni 2015 ingestelde beroepen zijn door de rechtbank Den Haag bij uitspraken van 5 april 2016, 15/4953 en 15/5954, ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 1 november 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:3432), waarvan nu herziening wordt gevraagd, heeft de Raad de uitspraken van de rechtbank bevestigd, onder veroordeling van het Uwv in verzoekers proceskosten in beroep en de bepaling dat het Uwv het griffierecht in beroep en hoger beroep diende te vergoeden.
2. Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren ze bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.1.
Verzoeker heeft in zijn verzoekschrift naar voren gebracht dat de Raad in strijd met het beginsel van equality of arms heeft nagelaten om een deskundige te raadplegen. In de uitspraak heeft de Raad het verzoek daartoe zonder specifieke motivering afgewezen. Ook zijn de (medische) rapporten van het Uwv niet zorgvuldig opgesteld en niet deugdelijk gemotiveerd waardoor zij hebben geleid tot een onjuiste beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de informatie van twee orthopedisch chirurgen onvoldoende meegenomen in zijn beoordeling en heeft in hoger beroep ineens een ander standpunt ingenomen over het afwisselen van de houding door verzoeker. Verder heeft in strijd met artikel 2 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten geen beoordeling door een arbeidsdeskundige plaatsgevonden. Voorts is de uitspraak van de Raad in strijd met artikel 8:77, derde lid, van de Awb omdat deze alleen is ondertekend door de griffier. Gelet op de vragen die de raadsheren stelden op de zitting had verzoeker stellig de indruk dat de Raad hem in het gelijk zou stellen. Hij was met stomheid geslagen door de uitspraak. Verzoeker vraagt zich af of de uitspraak wel met medeweten van de voorzitter is gedaan. Verzoeker heeft ten slotte de Raad verzocht om een deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft geen op- of aanmerkingen naar voren gebracht.
4.1.
De Raad ziet in wat verzoeker naar voren heeft gebracht geen reden om het verzoek om herziening toe te wijzen. Verzoeker heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. De gronden die verzoeker ter ondersteuning van zijn verzoek heeft ingediend komen grotendeels overeen met de gronden die verzoeker al eerder in hoger beroep heeft ingediend en die zijn behandeld door de Raad in de uitspraak van 1 november 2018. Het rechtsmiddel van herziening is niet gegeven om een hernieuwde discussie over de zaak te voeren, noch om een discussie over de betreffende uitspraak te openen (zie de uitspraak van de Raad van 3 oktober 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AN7982). De Raad ziet daarom andermaal en gelet op het toetsingskader van artikel 8:119 van de Awb geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
4.2.
Ter zitting is toegelicht dat de originele uitspraak is ondertekend door zowel de voorzitter als de griffier.
4.3.
Uit het vorenstaande volgt dat het verzoek om herziening dient te worden afgewezen.
5. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van
A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2021.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) A.M.M. Chevalier