ECLI:NL:CRVB:2021:1756
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep studiefinanciering en hoofdverblijf in relatie tot Wsf 2000
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die haar beroep tegen de besluiten van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ongegrond verklaarde. De minister had de studiefinanciering van appellante herzien, omdat zij niet voldeed aan de voorwaarden voor uitwonendheid volgens de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de informatie die appellante in hoger beroep heeft ingebracht, niet voldoende is om aan te tonen dat zij haar hoofdverblijf had op het brp-adres. De Raad bevestigt dat de minister de toekenningsbeschikkingen mocht herzien op basis van artikel 7.1 van de Wsf 2000, omdat de eerdere beschikkingen onjuist waren. De Raad wijst erop dat het beleid van de minister om onjuiste beschikkingen te herzien niet onredelijk is en dat appellante niet heeft onderbouwd dat de herziening en de boete onevenredig zijn. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de omstandigheden van appellante niet zo bijzonder zijn dat de boete gematigd moest worden. Het hoger beroep van appellante wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.