ECLI:NL:CRVB:2021:2032
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om herziening van AOW-pensioen op basis van nieuwe feiten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een man uit Marokko, had in maart 2010 een aanvraag ingediend voor een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW). In een herziene beslissing op bezwaar van 11 mei 2016 werd hem een ouderdomspensioen van 2% van het maximale gehuwdenpensioen toegekend, evenals een toeslag voor zijn echtgenote. Echter, bij besluit van 9 juli 2019 werd deze toeslag beëindigd omdat de echtgenote de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt. Appellant maakte hiertegen geen bezwaar, waardoor het besluit onaantastbaar werd.
Op 1 oktober 2019 verzocht appellant om herziening van het besluit van 9 juli 2019, maar dit verzoek werd afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening konden rechtvaardigen. De rechtbank verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond, wat appellant ertoe bracht om in hoger beroep te gaan. Tijdens de zitting op 10 juni 2021 werd appellant vertegenwoordigd door zijn zoon, terwijl de Sociale Verzekeringsbank (Svb) werd vertegenwoordigd door mr. M.F. Sturmans.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die tot een herziening van het eerdere besluit konden leiden. De Raad concludeerde dat de echtgenote van appellant, die korter dan één jaar verzekerd was voor de AOW, geen recht had op een ouderdomspensioen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af, zonder aanleiding te zien voor een veroordeling in de proceskosten.