Uitspraak
18.4436 WIA
OVERWEGINGEN
(Wet WIA) heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft, gelet op zijn rapportages van 7 februari 2017 en 7 maart 2017, vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 maart 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar eigen werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 15 maart 2017 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 8 maart 2017 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van deze datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 13 oktober 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 25 augustus 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 19 september 2017 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
GGZ-psycholoog en een psychiater en bijstand ontving van MEE. Tot slot heeft appellante op 5 juli 2021 een persoonlijk geschreven brief ingediend waarin zij haar situatie en de gronden in hoger beroep nader heeft toegelicht.
artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.