ECLI:NL:CRVB:2021:2213

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 augustus 2021
Publicatiedatum
7 september 2021
Zaaknummer
20/2797 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag voor verhuiskostenvergoeding op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant had een aanvraag ingediend voor een financiële maatwerkvoorziening in de vorm van een verhuiskostenvergoeding op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had deze aanvraag afgewezen, omdat er volgens het advies van het Indicatie adviesbureau Amsterdam (IAB) geen medische noodzaak was voor een verhuizing. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De Raad voor de Rechtspraak heeft de overwegingen van de rechtbank volledig onderschreven en vastgesteld dat de appellant in hoger beroep geen nieuwe gronden had aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen. De Raad concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag door het college op goede gronden was gedaan en dat het advies van het IAB zorgvuldig was opgesteld. De appellant had geen medische informatie overgelegd die zijn standpunt kon onderbouwen, en zijn stellingen over het spreekuur bij het IAB werden niet als overtuigend beschouwd.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

20 2797 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 juni 2020, 19/3709 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 25 augustus 2021

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2021. Namens appellant is mr. Kaya verschenen. Het college is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Het college heeft bij besluit van 16 juli 2018, gehandhaafd bij besluit van 28 mei 2019 (bestreden besluit), de aanvraag van appellant op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 voor een financiële maatwerkvoorziening in de vorm van een tegemoetkoming voor de kosten van verhuizing en inrichting (verhuiskostenvergoeding) afgewezen. Het college heeft hieraan het advies van het Indicatie adviesbureau Amsterdam (IAB) van 21 mei 2019 ten grondslag gelegd. Dit advies houdt in dat uit onderzoek is gebleken dat appellant geen medische beperkingen heeft bij het op- en aflopen van de trap naar de eerste verdieping. Het college heeft zich naar aanleiding hiervan op het standpunt gesteld dat er voor appellant geen medische noodzaak voor een verhuizing is. Dit betekent dat appellant niet in aanmerking komt voor een verhuiskostenvergoeding.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, voor zover van belang, overwogen dat het college de aanvraag heeft kunnen afwijzen. Uit het advies van het IAB volgt namelijk dat er geen medische noodzaak is voor een verhuizing. De rechtbank is van oordeel dat dit advies zorgvuldig tot stand is gekomen, inzichtelijk is en begrijpelijk is gemotiveerd. Appellant heeft weliswaar betoogd dat hij het contact op het spreekuur bij het IAB niet positief heeft ervaren, maar in het advies zijn geen aanknopingspunten te vinden waar uit volgt dat het onderzoek bij het IAB onzorgvuldig is geweest. Uit dit advies volgt ook dat de rapportage van de orthopedisch chirurg bij het onderzoek is betrokken. Anders dan appellant stelt, zijn de bevindingen van het spreekuur bij het IAB niet in tegenspraak met deze rapportage. Appellant heeft in beroep geen medische informatie overgelegd. Verder valt niet in te zien dat appellant onvoldoende mogelijkheden heeft gehad zijn zienswijze over het advies van het IAB te geven. Appellant heeft namelijk de stelling dat hem telefonisch door het IAB is meegedeeld dat hij het advies niet kan corrigeren, niet onderbouwd. De rechtbank volgt deze stelling ook niet, omdat appellant in het advies op het inzage- en correctierecht is gewezen.
3. Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld en aangevoerd dat hij het niet eens is met het oordeel van de rechtbank.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank is op de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen tot het oordeel gekomen dat het college de aanvraag van appellant op goede gronden heeft afgewezen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en verenigt zich met het op grond daarvan door de rechtbank gegeven oordeel.
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden naar voren gebracht en/of gemotiveerd waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Het hoger beroep slaagt daarom niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2021.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) R. van Doorn