ECLI:NL:CRVB:2021:230

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 februari 2021
Publicatiedatum
3 februari 2021
Zaaknummer
19/3976 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een ZW-uitkering na medisch onderzoek door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die als kamermeisje werkte, had zich ziek gemeld en ontving een Ziektewet (ZW) uitkering. Het Uwv had na medisch onderzoek vastgesteld dat zij per 11 februari 2017 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij in staat werd geacht om meer dan 65% van haar oude loon te verdienen. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hiertegen bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde het besluit van het Uwv, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat zij door toegenomen lichamelijke en psychische klachten niet geschikt was voor de geselecteerde functies. Het Uwv pleitte voor bevestiging van de eerdere uitspraak. De Raad oordeelde dat de gronden van appellante in hoger beroep niet nieuw waren en dat het medisch onderzoek door het Uwv adequaat was. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

19 3976 ZW

Datum uitspraak: 3 februari 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 augustus 2019, 19/616 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. E. Wolter, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 11 januari 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Wolter. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door Z.S. Seyban.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als kamermeisje in een hotel voor gemiddeld 22,30 uur per week. Op 27 juli 2015 heeft zij zich, terwijl zij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet (WW), ziek gemeld met lichamelijke klachten. Het Uwv heeft appellante per 26 oktober 2015 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsgenees-kundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 10 januari 2017 vastgesteld dat appellante per 11 februari 2017 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Appellante werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van haar arbeid als kamermeisje, maar wel tot het vervullen van (onder meer) de functies productiemedewerker industrie (samenstellen van producten), machinaal metaalbewerker (excl. bankwerk) en medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten). Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 16 mei 2017 ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van 20 april 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, een aangescherpte Functionele Mogelijkhedenlijst van 20 april 2017, en een rapport van
16 mei 2017 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft appellante onverminderd geschikt geacht voor voornoemde functies. Appellante heeft geen rechtsmiddel aangewend tegen het besluit van 16 mei 2017.
1.3.
Appellante heeft zich op 26 juni 2017, terwijl zij een WW-uitkering ontving, ziek gemeld in verband met een toename van de beperkingen aan haar linker- en rechterhand. Een verzekeringsarts heeft appellante per 9 april 2018 geschikt geacht voor de in het kader van de EZWb geselecteerde functies. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 12 april 2018 vastgesteld dat appellante per 9 april 2018 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het Uwv heeft het bezwaar van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard bij besluit van
27 augustus 2018. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 augustus 2018 ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aan de al in de FML van 20 april 2017 opgenomen beperkingen een beperking toegevoegd wat betreft staan tijdens het werk (vier uur per dag), en heeft vastgesteld dat appellante nog steeds geschikt is voor de functies productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) en machinaal metaalbewerker (excl. bankwerk). Bij uitspraak van 20 maart 2019 heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 27 augustus 2018 ongegrond verklaard. Appellante heeft geen rechtsmiddel aangewend tegen deze uitspraak.
1.4.
Appellante heeft zich op 4 september 2018, terwijl zij een WW-uitkering ontving, ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Op 22 oktober 2018 heeft zij het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellante geschikt geacht voor de in het kader van de EZWb voor appellante geselecteerde functies productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) en machinaal metaalbewerker (excl. bankwerk). Bij besluit van 23 oktober 2018 heeft het Uwv geweigerd appellante per 4 september 2018 een ZW-uitkering toe te kennen. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van
17 december 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 december 2018 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek van de verzekeringsartsen zorgvuldig is. Verder heeft de rechtbank in de door appellante overgelegde stukken en de overige in het dossier voorhanden zijnde (medische) gegevens geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat het Uwv de mogelijkheden en beperkingen van appellante verkeerd heeft ingeschat. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. In dat kader heeft de rechtbank onder meer van belang geacht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep met een aanvullend rapport van 5 juli 2019 nog heeft gereageerd op de informatie van 25 juni 2019 van de behandelend psychiater en psycholoog, en heeft geconcludeerd dat dit stuk geen nieuwe medische feiten ten aanzien van de datum in geding bevat.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat zij als gevolg van haar toegenomen lichamelijke en psychische klachten en daaruit voortvloeiende beperkingen op en na de datum in geding niet geschikt was voor de voor haar geselecteerde functies. Ter onderbouwing daarvan heeft appellante verwezen naar de in een eerdere bezwaarprocedure overgelegde brief van 27 juli 2018 van de POH GGZ en de in eerste aanleg overgelegde informatie van 25 juni 2019 van haar behandelend psycholoog en psychiater van Arkin Puntp.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies (zie de uitspraak van de Raad van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225).
4.2.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsartsen van het Uwv. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.
4.3.
Appellante heeft in hoger beroep volstaan met overlegging van enkele medische stukken die al bekend waren, en die geen twijfel oproepen aan de beoordeling door het Uwv. De in een eerdere bezwaarprocedure al overgelegde brief van 27 juli 2018 van de POH GGZ is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep al betrokken bij de beoordeling. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 5 juli 2019 toereikend uiteengezet waarom de informatie van 25 juni 2019 van de behandelend psycholoog en psychiater geen nieuwe medische feiten bevat die betrekking hebben op de datum in geding.
4.4.
De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2021.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) D.S. Barthel