ECLI:NL:CRVB:2021:2354

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 september 2021
Publicatiedatum
22 september 2021
Zaaknummer
20/998 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor chronisch zieken en gehandicapten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland. De appellant had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand in de vorm van een tegemoetkoming voor meerkosten die voortvloeien uit zijn chronische ziekte. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Arnhem, omdat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor de tegemoetkoming. De appellant beschikte niet over een Avan-vervoerspas voor aanvullend vervoer op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), had geen eigen bijdrage betaald aan het CAK, en ontving geen rolstoel op basis van de Wmo. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft de appellant zijn standpunt herhaald, maar de Raad heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de appellant niet aan de voorwaarden voldeed. De Raad heeft de argumenten van de appellant, waaronder de claim dat hij in het bezit was van een geldige Avan-vervoerspas, verworpen. De Raad concludeerde dat de pas die de appellant bezat niet voldeed aan de eisen voor aanvullend vervoer op basis van de Wmo. Daarnaast werd de beroepsgrond dat het college de beslistermijn had overschreden, niet gehonoreerd, omdat de appellant niet had aangetoond dat hij het college in gebreke had gesteld.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand terecht was. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20.998 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 27 januari 2020, 19/4787 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem (college)
Datum uitspraak: 21 september 2021
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 augustus 2021. Appellant is verschenen. Het college heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door M.M.J. de Vries.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 15 maart 2019 heeft appellant een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand in de vorm van een tegemoetkoming meerkosten voor chronisch zieken en gehandicapten (TM-CZG).
1.2.
Bij besluit van 24 juni 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 juli 2019 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden voor een TM-CZG. Appellant beschikt niet over een Avan-vervoerspas die is toegekend op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en hij voldoet ook niet aan één van de overige voorwaarden voor een TM-CZG.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank het volgende geoordeeld, waarbij voor eiser appellant moet worden gelezen en voor gedaagde het college:
“De TM-CZG is een financiële tegemoetkoming, bestemd voor de meerkosten van chronisch zieken en gehandicapten die voortkomen uit hun ziekte of handicap. Om als chronisch ziek of gehandicapt in het kader van deze regeling te worden aangemerkt, moet voldaan zijn aan verschillende voorwaarden. Zo moet de inwoner zelfstandig gehuisvest zijn, een inkomen hebben van maximaal 150% van de bijstandsnorm, een vermogen hebben lager dan de vermogensgrens en in het jaar voorafgaand aan de aanvraag moet het volledige eigen risico voor de zorgverzekering zijn betaald.
Naast deze voorwaarden, moet de inwoner aan één van de volgende voorwaarden voldoen: dit jaar een eigen bijdrage betalen aan het CAK voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo of voor zorg thuis op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz), óf een rolstoel van verweerder hebben ontvangen op grond van de Wmo, óf in het bezit zijn van een Avan-vervoerspas voor aanvullend vervoer op basis van de Wmo.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiser niet voldoet aan één van de hiervoor genoemde drie voorwaarden. Eiser bezit immers wel een Avan-vervoerspas, maar dit is een zelf aangeschafte pas voor OV-vervoer en niet voor aanvullend vervoer op basis van de Wmo. Eiser voldoet ook niet aan één van de andere twee voorwaarden. Hij heeft immers niet een eigen bijdrage betaald aan het CAK op grond van de Wmo of Wlz en hij heeft ook geen rolstoel ontvangen op grond van de Wmo. Dit betekent dat eiser geen recht heeft op de TM-CZG. De omstandigheid dat verweerder er volgens eiser (te) lang over heeft gedaan om op zijn aanvraag te beslissen, maakt dit niet anders.”
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft aangevoerd dat hij wel voldoet aan de voorwaarden omdat hij in het bezit is van een geldige Avan-vervoerspas die in opdracht van de gemeente Arnhem aan hem is verstrekt. Deze grond is een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die grond ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken grond in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig zou zijn. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust. De Raad voegt hieraan toe dat wat appellant heeft gesteld over de wijze waarop hij in het bezit is gekomen van zijn Avan-vervoerspas, wat daarvan zij, er niet aan afdoet dat dit geen vervoerspas is voor aanvullend vervoer op basis van de Wmo.
4.2.
Appellant heeft ook aangevoerd dat het college de termijn van acht weken voor afhandeling van de aanvraag heeft overschreden. Deze beroepsgrond kan niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Niet is gebleken dat appellant, na verstrijken van de op grond van artikel 4:13, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht geldende redelijke beslistermijn van acht weken, het college in gebreke heeft gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag van 15 maart 2019. Gelet hierop ligt de vraag of het college (te) lang heeft gedaan om op de aanvraag van appellant te beslissen hier niet voor en de rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de overschrijding van de beslistermijn er niet aan afdoet dat het college de aanvraag van appellant terecht heeft afgewezen.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.L. Boxum, in tegenwoordigheid van B. Beerens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 september 2021.
(getekend) J.L. Boxum
(getekend) B. Beerens