ECLI:NL:CRVB:2021:2851

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 november 2021
Publicatiedatum
19 november 2021
Zaaknummer
20/1219 ZW-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om wraking in hoger beroep bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 november 2021 uitspraak gedaan op een verzoek om wraking van de behandelend rechter, E.J.J.M. Weyers, door verzoeker. Verzoeker had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 maart 2020, waarin de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betrokken was. Tijdens de behandeling van het hoger beroep op 28 juli 2021 diende verzoeker kort voor de zitting een wrakingsverzoek in, omdat hij meende dat de behandelend rechter ten onrechte geen onafhankelijk deskundige had benoemd voor het instellen van een onderzoek, zoals voorgeschreven in artikel 8:47, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De behandelend rechter heeft echter aangegeven niet in de wraking te berusten en is niet verschenen op de zitting van 11 oktober 2021, waar verzoeker ook niet aanwezig was.

De Centrale Raad van Beroep overweegt dat een wrakingsverzoek alleen kan worden toegewezen als er feiten of omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De Raad stelt vast dat de wrakingsgrond van verzoeker niet kan worden geaccepteerd, omdat de beslissing om al dan niet een deskundige in te schakelen pas na behandeling van de zaak ter zitting kan worden genomen. De Raad verwijst naar eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin is vastgesteld dat wraking niet bedoeld is als een rechtsmiddel tegen procedurele of inhoudelijke beslissingen van de rechters. De Raad concludeert dat er geen sprake is van vooringenomenheid van de rechter en wijst het verzoek om wraking af. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20/1219 ZW-W
Datum beslissing: 19 november 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoeker] (verzoeker)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 maart 2020, 18/4891, in het geding tussen verzoeker en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Op 18 juni 2021 heeft de Raad verzoeker en het Uwv uitgenodigd voor de behandeling van het hoger beroep ter zitting van 28 juli 2021. Daarbij is aan verzoeker meegedeeld dat E.J.J.M. Weyers de behandelend rechter zou zijn.
Verzoeker heeft op 28 juli 2021, kort voor de opening van de zitting, een verzoek om wraking ingediend en daarop telefonisch een toelichting gegeven.
De behandelend rechter heeft op het wrakingsverzoek gereageerd en meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Verzoeker en de behandelend rechter zijn uitgenodigd om te worden gehoord ter zitting van de Raad op 11 oktober 2021. Verzoeker is niet verschenen. De behandelend rechter is, zoals aangekondigd, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2. De Raad begrijpt de wrakingsgrond van verzoeker aldus dat hij meent dat de behandelend rechter ten onrechte in het vooronderzoek niet met toepassing van artikel 8:47, eerste lid, van de Awb een onafhankelijk deskundige heeft benoemd voor het instellen van een onderzoek.
3.1.
Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechter die de zaak behandelt. Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter dient voorts het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141).
3.2.
Het instituut van de wraking is niet bedoeld als rechtsmiddel tegen (procedurele of inhoudelijke) beslissingen van de rechters die de zaak behandelen. Een zodanige beslissing dan wel het achterwege blijven van een dergelijke beslissing, zoals in de zaak van verzoeker om in het vooronderzoek geen deskundige te benoemen, kan alleen leiden tot toewijzing van een wrakingsverzoek indien dit in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413, r.o. 3.4). Van een dergelijke situatie is in het voorliggende geval in het geheel geen sprake. Niets verzet zich ertegen dat de zittingsrechter een beslissing omtrent de inschakeling van een deskundige pas neemt na behandeling van de zaak ter zitting.
3.3.
Uit wat is overwogen onder 3.1 en 3.2 volgt dat het verzoek zal worden afgewezen.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om wraking af.
Deze beslissing is gegeven door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en G.M.G. Hink en J.P.A. Boersma als leden, in tegenwoordigheid van E.J. van der Veldt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 november 2021.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) E.J. van der Veldt