ECLI:NL:CRVB:2021:3100
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen ontslagbesluit van het college van Bestuur van de Rijksuniversiteit Groningen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen het ontslagbesluit van het college van Bestuur van de Rijksuniversiteit Groningen. Appellant, die sinds 1972 in dienst was bij de universiteit, werd op 30 mei 2012 disciplinair ontslagen. Dit ontslag volgde op een onderzoek naar onregelmatigheden met betrekking tot contante betalingen. Appellant heeft in 2019 verzocht om terug te komen van dit ontslagbesluit, maar het college heeft dit verzoek afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderende omstandigheden waren.
De rechtbank Noord-Nederland heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had gesteld dat er geen nieuwe feiten waren die aanleiding gaven om het ontslagbesluit te herzien. Appellant had geen bezwaar gemaakt tegen het ontslagbesluit en de rechtbank vond dat hij op de hoogte had kunnen zijn van relevante rapporten die betrekking hadden op zijn ontslag.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college op goede gronden had geweigerd om terug te komen op het ontslagbesluit. De Raad concludeerde dat appellant geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden had aangedragen die de herziening van het ontslagbesluit rechtvaardigden. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep werd gedaan op 9 december 2021.