Uitspraak
20 421 WIA
:9 december 2021
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 december 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beëindiging van haar WIA-uitkering door het Uwv. Appellante, die sinds 2004 arbeidsongeschikt is door psychische klachten, had aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Na een herbeoordeling in 2018 concludeerde het Uwv dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering per 8 januari 2019. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft bezwaar aangetekend, waarbij zij stelde dat haar psychische aandoeningen haar functioneren op alle niveaus belemmerden.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapporten aangegeven dat appellante niet voldoet aan de criteria voor volledige arbeidsongeschiktheid. De Raad heeft de conclusies van de verzekeringsarts gevolgd en vastgesteld dat er voldoende rekening is gehouden met de psychische beperkingen van appellante. De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende gemotiveerd had dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling.
De Raad concludeert dat het Uwv de WIA-uitkering van appellante op goede gronden heeft beëindigd en dat er geen reden is voor een deskundigenonderzoek. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.