ECLI:NL:CRVB:2021:3103

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
20/421 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid op basis van psychische beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 december 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beëindiging van haar WIA-uitkering door het Uwv. Appellante, die sinds 2004 arbeidsongeschikt is door psychische klachten, had aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Na een herbeoordeling in 2018 concludeerde het Uwv dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering per 8 januari 2019. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft bezwaar aangetekend, waarbij zij stelde dat haar psychische aandoeningen haar functioneren op alle niveaus belemmerden.

De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapporten aangegeven dat appellante niet voldoet aan de criteria voor volledige arbeidsongeschiktheid. De Raad heeft de conclusies van de verzekeringsarts gevolgd en vastgesteld dat er voldoende rekening is gehouden met de psychische beperkingen van appellante. De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende gemotiveerd had dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling.

De Raad concludeert dat het Uwv de WIA-uitkering van appellante op goede gronden heeft beëindigd en dat er geen reden is voor een deskundigenonderzoek. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20 421 WIA

Datum uitspraak
:9 december 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 13 december 2019, 19/1867 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. S. Ilkdogan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Ilkdogan. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. van Steenwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is in 2004 door psychische klachten uitgevallen voor haar werk als peuterleidster dat zij 32 uur per week verrichtte. In 2006 heeft zij een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg ontvangen. Het Uwv heeft appellante met ingang van 3 januari 2007 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend waarbij appellante door het ontbreken van benutbare mogelijkheden 100% arbeidsongeschiktheid is geacht. Met ingang van 3 januari 2008 is deze uitkering omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling is appellante op 18 mei 2018 onderzocht op het spreekuur van een arts van het Uwv. Deze arts heeft in een rapport van 25 mei 2018 vermeld een discrepantie te zien tussen het door appellante geclaimde onvermogen tot functioneren en wat wordt geobserveerd tijdens het spreekuur. De arts heeft informatie opgevraagd bij de behandelaar en vervolgens psychiater drs. S. Berk van Psyon verzocht om appellante te onderzoeken. Psychiater Berk heeft in een rapport van 24 september 2018 vermeld dat het onderzoek diverse inconsistenties toont waarbij de klachtenpresentatie op meer punten atypisch is en niet passend bij bekende pathofysiologische patronen binnen de psychiatrie. Daarbij heeft appellante een verhoogde score op een symptoomvalidatietest. De psychiater kan daarom de door de behandelaar gehanteerde diagnoses niet bevestigen en heeft geadviseerd om de gepresenteerde klachten vooral te interpreteren als een ongespecificeerde aanpassingsstoornis.
1.3.
De arts van het Uwv heeft in een rapport van 25 oktober 2018 vermeld dat er geen sprake meer is van volledige arbeidsongeschiktheid op medische grond en dat op basis van de nieuwe diagnose niet meer kan worden gesproken over een ernstige stoornis met onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren. In verband met het afbouwen van de huidige medicatie en wegens de lichte aanpassingsstoornis heeft de arts appellante in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 oktober 2018 beperkt voor beroepsmatig autorijden, persoonlijk verhoogd risico en ’s nachts werken.
1.4.
Na arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 7 november 2018 de
WIA-uitkering van appellante met ingang van 8 januari 2019 beëindigd omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.5.
Naar aanleiding van haar bezwaar tegen dit besluit is appellante aansluitend aan de hoorzitting onderzocht door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze arts heeft in een rapport van 14 maart 2019 vermeld dat appellante niet voldoet aan de criteria om volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden aan te nemen. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet inconsistenties. In verband met de visie van de diverse behandelaars ziet zij reden om meer beperkingen in de FML aan te nemen gelet op de richtlijn Medisch arbeidsongeschiktheidscriterium (MAOC). Vanaf 2005 tot de huidige beoordeling is door meerdere specialisten de diagnose depressie met psychotische kenmerken ofwel psychotische stoornis NAO, paniekstoornis met agorafobie en mogelijk licht verstandelijke beperking gesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de FML van 15 maart 2019 beperkingen voor persoonlijk en sociaal functioneren toegevoegd. Deze kunnen als duurzaam worden aangemerkt, met uitzondering van de beperking voor vervoer. Ook de in de FML in verband met behandeling aangenomen arbeidsuurbeperking van acht uur per dag en 32 uur per week heeft een tijdelijk karakter.
1.6.
Een arbeidsdeskundige heeft in verband met de gewijzigde FML in een rapport van
2 april 2019 (deels) andere voorbeeldfuncties geselecteerd en aan de hand van wat appellante in deze functies kan verdienen in vergelijking met haar maatmanloon berekend dat zij 7,35% arbeidsongeschikt is.
1.7.
Bij beslissing op bezwaar van 25 april 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante gegrond verklaard en het besluit van 7 november 2018 herroepen. De WIA-uitkering wordt met ingang van 26 juni 2019 beëindigd omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank onder meer overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en overtuigend heeft gemotiveerd waarom er geen verdergaande arbeidsduurbeperking is aangenomen. Uitgaande van de juistheid van de medische beoordeling heeft de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij als gevolg van haar ernstige psychiatrische aandoeningen en haar zwakbegaafdheid een onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren op alle drie niveaus heeft (zelfverzorging, functioneren in samenlevingsverband, sociale contacten buiten het gezin). Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante verwezen naar een in het kader van een WMO-indicatie opgesteld rapport van arts T. Hupkens van Treve Advies van 7 november 2019, brieven van de huisarts van 4 juni 2021 en 6 oktober 2021 en een brief van psychiater S. Kapitein-de Haan van 23 augustus 2021. Verder heeft zij aangevoerd dat de functies niet geschikt zijn omdat de functies geen voorgestructureerd werk betreffen, concentratie en helderheid van geest vereisen en/of een te hoog (handelings)tempo hebben, dan wel omdat de werkzaamheden te ingewikkeld zijn. In de functie medewerker gordijnen is er een verhoogd persoonlijk risico door het werk met naalden en tornmesje.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 6 oktober 2020 te kennen gegeven dat bij een indicatieadvies op grond van de WMO andere criteria worden gehanteerd dan bij een
WIA-beoordeling. Het indicatieadvies leidt niet tot de conclusie dat appellante een onvermogen heeft tot functioneren. In een rapport van 11 oktober 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in reactie op de brief van psychiater Kapitein-de Haan herhaald dat de klachten en belemmeringen die appellante heeft niet onder een onvermogen tot functioneren op drie niveaus vallen. Deze klachten en belemmeringen zijn wel reden geweest om in bezwaar forsere beperkingen aan te nemen in het persoonlijk en sociaal functioneren, waarbij ook de noodzaak is gezien in ondersteuning en sturing bij simpele handelingen. De arbeidskundige gronden van appellante gaan volgens het Uwv uit van veronderstellingen die niet zijn te herleiden naar wat als belasting is vermeld in de formulieren ‘Resultaat functiebeoordeling’.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.1.2.
In artikel 2, vijfde lid, aanhef en onder d, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Sb) is bepaald dat benutbare mogelijkheden niet aanwezig zijn indien een betrokkene als gevolg van een ernstige psychische stoornis in zijn zelfverzorging, in zijn directe samenlevingsverband alsook in zijn sociale contacten, waaronder zijn werkrelaties, niet of dermate minimaal functioneert dat hij psychisch niet zelfredzaam is.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht de WGAuitkering van appellante heeft beëindigd met ingang van 26 juni 2019 (twee maanden na de datum van het bestreden besluit).
4.3.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk de belastbaarheid van appellante heeft vastgesteld. Deze arts heeft op basis van de informatie van behandelaars meer beperkingen aangenomen dan de primaire arts had aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij toegelicht waarom er onvoldoende grond is om een onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren op alle drie niveaus aan te nemen. Voor het vaststellen van een ernstige psychiatrische stoornis zijn onvoldoende medische criteria aanwezig. De in hoger beroep door appellante overgelegde informatie van arts Hupkens, de huisarts en psychiater Kapitein-de Haan geeft geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. In deze informatie wordt onder meer een begeleidingsbehoefte en behoefte aan sturing beschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 11 oktober 2021 erop gewezen dat in de aangepaste FML rekening is gehouden met een begeleidingsbehoefte en het aangewezen zijn op volledig voorgestructureerd werk. Daarnaast heeft appellante beperkingen voor hoog handelingstempo, verhoogd persoonlijk risico en contacten met patiënten of klanten en is zij aangewezen op werkzaamheden zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder geconcludeerd dat de psychiater het door haar aangenomen onvermogen tot functioneren heeft onderbouwd met de klachten en belemmeringen die appellante heeft benoemd in haar dagelijks leven. Hieruit volgt echter geen onvermogen tot functioneren op de drie niveaus als bedoeld in het Schattingsbesluit. De Raad heeft geen aanleiding om de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen in haar conclusie dat, rekening houdende met de in de FML van 15 maart 2019 opgenomen beperkingen, terecht benutbare mogelijkheden voor appellante zijn aangenomen. Niet is gebleken dat aldus te weinig rekening is gehouden met de psychische beperkingen van appellante. Omdat er geen aanleiding is voor twijfel aan de medische beoordeling die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, bestaat geen aanleiding om tot benoeming van een deskundige over te gaan.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in het oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 2 april 2019 per functie afzonderlijk toegelicht dat het volledig voorgestructureerd werk betreft en dat uit de functieomschrijvingen of de bij de beoordelingspunten weergegeven belasting niet blijkt dat in de geselecteerde functies uiterste concentratie nodig is, het handelingstempo hoog is of dat de belastbaarheid van appellante op een andere manier wordt overschreden. Het gebruik van naalden en een tornmesje in de functie medewerker gordijnen levert, gelet op de toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, geen verhoogd persoonlijk risico op.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. Het Uwv heeft de uitkering van appellante op goede gronden met ingang van 26 juni 2019 beëindigd. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2021.
(getekend) M. Schoneveld
(getekend) D.S. Barthel