ECLI:NL:CRVB:2021:3115
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake beëindiging WGA-uitkering en kostenvergoeding
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. Appellante was werkzaam als productiemedewerker en had zich ziek gemeld in 2004. Het Uwv had haar WGA-uitkering beëindigd op basis van een herbeoordeling, waarbij werd vastgesteld dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante betwistte deze beslissing en voerde aan dat haar beperkingen niet goed waren ingeschat. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank de gronden van appellante voldoende had besproken en dat er geen aanknopingspunten waren om de conclusies van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige niet te volgen. De Raad bevestigde dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies passend waren en dat er geen aanleiding was om meer beperkingen aan te nemen. Wel oordeelde de Raad dat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd, omdat het pas in beroep was voorzien van een toereikende arbeidskundige onderbouwing. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank in zoverre en veroordeelde het Uwv in de kosten van appellante, die in totaal € 2.992,- bedroegen. De uitspraak werd gedaan op 9 december 2021.