ECLI:NL:CRVB:2021:3144

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
20/1596 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen en tijdelijke omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 december 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, geboren in 1997, had eerder een aanvraag ingediend die was afgewezen omdat zij op dat moment niet duurzaam arbeidsongeschikt werd geacht. De Raad oordeelde dat appellante ten tijde van de aanvraag in beginsel beschikte over arbeidsvermogen, ondanks tijdelijke beperkingen door zwangerschap. De Raad bevestigde dat het Uwv voldoende zorgvuldig onderzoek had verricht en dat de medische en arbeidskundige grondslagen voor de afwijzing van de aanvraag adequaat waren onderbouwd.

De rechtbank had eerder het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank op juiste gronden had geoordeeld dat het Uwv de aanvraag terecht had afgewezen. De Raad volgde de conclusies van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen, die hadden vastgesteld dat appellante in staat was om te werken, mits zij na haar zwangerschap weer belastbaar was. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de bevindingen van het Uwv en dat appellante niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt, omdat haar arbeidsvermogen niet duurzaam ontbrak.

De uitspraak bevestigt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van de arbeidsmogelijkheden van jonggehandicapten en benadrukt dat tijdelijke omstandigheden, zoals zwangerschap, niet automatisch leiden tot een recht op een Wajong-uitkering. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, voor zover deze was aangevochten, en er werd geen veroordeling in proceskosten opgelegd.

Uitspraak

20 1596 WAJONG

Datum uitspraak: 9 december 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 6 april 2020, 19/3981 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. B. Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van videobellen plaatsgevonden op 5 november 2021. Namens appellante is verschenen mr. Van Dijk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.R. Bos.

OVERWEGINGEN

1.1
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1997, heeft op 12 november 2015 een aanvraag
ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). In een rapport van 30 december 2015 heeft een verzekeringsarts vastgesteld dat appellante doof is, een licht verstandelijke beperking heeft (IQ76) en een seizoensgebonden depressie (psychotische ontregeling). Appellante heeft VSO gevolgd en daarna een mbo-opeiding niveau 1. In december 2014 is appellante gestopt met de opleiding in verband met opname in een instelling van de Stichting [stichting] . Daardoor heeft appellante op medische gronden tijdelijk geen arbeidsvermogen. Bij besluit van 30 december 2015 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat appellante in verband met de opname in een instelling geen arbeidsvermogen heeft maar deze situatie niet duurzaam is.
1.2
Op 5 juni 2019 heeft appellante opnieuw een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen
ingediend. Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht. In een rapport van 11 juli 2019 heeft een arts van het Uwv vastgesteld dat appellante tot februari 2019 weer een opleiding heeft gevolgd. Zij is daarmee gestopt in verband met een zwangerschap. Onder verwijzing naar het eindverslag van de Stichting [stichting] van 9 janurai 2019 heeft deze arts geconcludeerd dat de beperkingen niet duurzaam zijn omdat appellante in staat was met begeleiding op kamers te wonen, een opleiding te volgen en stage te lopen. Bij besluit van 15 juli 2019 heeft het Uwv de aanvraag om een Wajong-uitkering afgewezen omdat appellante in verband met haar zwangerschap tijdelijk geen arbeidsvermogen heeft maar in de toekomst mogelijk wel.
1.3
Bij besluit van 5 november 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante
tegen het besluit van 15 juli 2019 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 4 november 2019 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag. Deze verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat bij appellante sprake is van PTSS (chronisch), een verstandelijke beperking, een ongecompliceerde zwangerschap, vroegontstane gedragsstoornissen en slechthorendheid. De gehoorstoornis van appellante heeft een blijvend karakter. Communicatie zal blijvend door middel van gebarentaal en spraakafzien dienen te gebeuren. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat uit het geheel aan gegevens is op te maken dat appellante groei en ontwikkeling doormaakt en dat dit proces nog altijd doorloopt ondanks dat ze niet altijd in staat blijkt tot even adequate (zelf)reflectie.
2.1.
Bij aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het
bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Daarbij heeft zij het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante en het Uwv opgedragen het betaalde griffierecht aan appellante te vergoeden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv pas met de tijdens de beroepsprocedure ingebrachte rapporten van 17 december 2019 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 15 januari 2020 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en de ter zitting gegeven toelichting voldoende heeft gemotiveerd dat ten tijde van het bestreden besluit niet kan worden gezegd dat appellante duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv op goede gronden heeft geweigerd aan appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
3.1.
Het hoger beroep van appellante is gericht tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen
van het vernietigde besluit. Appellante heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het standpunt van het Uwv heeft gevolgd dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellante niet duurzaam is. Appellante heeft daartoe gesteld dat vier jaar na afwijzing van de eerste Wajong-aanvraag uit 2015 nog steeds geen sprake is van ontwikkeling en dat het Uwv onvoldoende concreet heeft onderbouwd dat bij appellante sprake zal zijn van een reële ontwikkeling van het arbeidsvermogen.
3.2.
Het Uwv heeft in hoger beroep een rapport ingebracht van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 september 2021 en verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
4.1.2.
Op grond van het tweede lid wordt de ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
4.1.3.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
4.2.
In geschil is de vraag of de rechtbank op juiste gronden heeft geoordeeld dat het Uwv terecht de Wajong-aanvraag van appellante heeft afgewezen omdat niet is gebleken dat appellante op 5 juni 2019 duurzaam geen arbeidsvermogen had.
4.3.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het onderzoek van de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is geweest. Met de rechtbank worden de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op basis van hun onderzoek getrokken conclusies onderschreven. Daarvoor is het volgende van belang.
4.4.
In de rapporten van 4 november 2019 en 17 december 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan de hand van de vier voorwaarden van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit de participatiemogelijkheden van appellante vastgesteld. Daarbij heeft deze de verzekeringsarts rekening gehouden met de psychische klachten, de verstandelijke beperking en de slechthorendheid van appellante. Er bestaat geen aanleiding om te oordelen dat het Uwv een onjuist beeld heeft gehad van de belemmeringen van appellante rond de datum in geding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat appellante in staat is gebleken tenminste één uur aaneengesloten te werken, tenminste vier uur per dag belastbaar te zijn en een taak uit te voeren. Daarmee heeft zij mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Verder heeft de verzekeringarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 17 december 2019, onder verwijzing naar het eindverslag van de Stichting [stichting] , nader toegelicht dat verondersteld mag worden dat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikt. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop gewezen dat appellante de achterliggende periode daadwerkelijk groei en ontwikkeling heeft doorgemaakt en nog altijd doormaakt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat het ontbreken van arbeidsvermogen in 2015 werd aangenomen in verband met een opname en in juli 2019 in verband met een zwangerschap/bevalling. In beide gevallen is tijdelijk geen sprake van benutbare mogelijkheden. Er is geen reden deze inzichtelijke conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen.
4.5.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 15 januari 2020 geconcludeerd dat appellante in staat is een taak uit te voeren in een arbeidsorganisatie en dat zij beschikt over basale werknemersvaardigheden. De arbeidsdeskundige heeft overwogen dat appellante een mbo-opleiding heeft gevolgd en tijdens haar stage in staat was om zelfstandig naar de werkplek te reizen, op tijd te komen, instructies te begrijpen en op te volgen en samen te werken met collega’s. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat appellante, wanneer zij na haar zwangerschap weer belastbaar is gedurende vier uur per dag en één uur aaneengesloten, bijvoorbeeld de taken vullen afwasmachine en/of uitruimen wasmaschine zal kunnen verrichten. De arbeidsdeskundige heeft inzichtelijk en op afdoende wijze onderbouwd dat appellante in staat is gebleken een taak in een arbeidsorganisatie uit te voeren en dat zij over basale werknemersvaardigheden beschikt.
4.6.
Gelet op het voorgaande heeft het Uwv zich terecht op het standpunt gesteld dat appellante ten tijde van de datum in geding in beginsel beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken. Appellante had uitsluitend in verband met haar zwangerschap tijdelijk geen benutbare mogelijkheden. Het Uwv heeft de aanvraag om een Wajong-uitkering terecht afgewezen.
4.7.
De overwegingen onder 4.2 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M. Schoneveld in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2021.
(getekend) M. Schoneveld
(getekend) S.C. Scholten