ECLI:NL:CRVB:2021:3160

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
19/4690 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. G.M. Haring, hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Het college had op 27 mei 2021 een herziene beslissing op bezwaar genomen. Op 28 mei 2021 heeft mr. Haring namens appellante het hoger beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling. Het college heeft geen verweerschrift ingediend, en het onderzoek ter zitting is achterwege gelaten op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad voor de Rechtspraak heeft vervolgens de zaak gesloten.

De Centrale Raad van Beroep overweegt dat volgens artikel 8:75a van de Awb, indien het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener in de kosten kan worden veroordeeld. Aangezien het college met de herziene beslissing op bezwaar volledig aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen, ziet de Raad aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten die appellante heeft moeten maken. De kosten zijn begroot op € 1.496,- voor de behandeling in beroep en € 748,- voor het hoger beroep, wat leidt tot een totaalbedrag van € 2.244,-.

De uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier, en is openbaar uitgesproken op 14 december 2021.

Uitspraak

Datum uitspraak: 14 december 2021
19/4690 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
6 november 2019, 19/2285
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. G.M. Haring, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft op 27 mei 2021 een herziene beslissing op bezwaar genomen.
Bij brief van 28 mei 2021 heeft mr. Haring namens appellante het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het college te veroordelen in de proceskosten.
Het college heeft geen verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellante is het hoger beroep ingetrokken omdat het college met de herziene beslissing op bezwaar van 27 mei 2021 volledig aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen.
De Raad ziet aanleiding het college te veroordelen in de proceskosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op
€ 1.496,- in beroep en € 748,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
Voor vergoeding van het betaalde griffierecht kan appellante zich rechtstreeks tot het college wenden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het college in de kosten van appellante tot een bedrag van € 2.244,-.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2021.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) K.R. van Renswoude