ECLI:NL:CRVB:2021:3184

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 december 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
20/982 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering na psychische klachten

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in het kader van de Wet WIA. Appellant heeft zich op 3 april 2017 ziek gemeld met psychische klachten en vermoeidheid. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 1 april 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt is en heeft geweigerd om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest en dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. De rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep alle relevante medische informatie heeft meegewogen. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling en dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant.

De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en voegt hieraan toe dat de somatische-systeemstoornis van appellant niet leidt tot meer beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) dan reeds is aangenomen. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht heeft geweigerd om appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij niet voldoet aan de criteria voor arbeidsongeschiktheid zoals vastgelegd in de Wet WIA. Het hoger beroep van appellant wordt dan ook afgewezen.

Uitspraak

20 982 WIA

Datum uitspraak: 16 december 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
24 januari 2020, 19/4685 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J. Cortet, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Cortet. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als financieel medewerker voor 40 uur per week. Op 3 april 2017 heeft appellant zich ziek gemeld met psychische klachten en vermoeidheid. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant op 23 januari 2019 het spreekuur bezocht van een bedrijfsarts van het Uwv. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 maart 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 11 maart 2019 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 1 april 2019 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 20 september 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 16 augustus 2019 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 19 september 2019 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 15 augustus 2019 een nieuwe FML met aangepaste beperkingen opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dan niet alle geselecteerde functies passend zijn en drie nieuwe functies geselecteerd. De mate van arbeidsongeschiktheid heeft hij vervolgens vastgesteld op 25,09%.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek niet onzorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd en alle beschikbare medische informatie meegewogen bij haar oordeel. Zij heeft in haar rapporten van 16 augustus 2019 en 21 november 2019 eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden beargumenteerd hoe haar beoordeling tot stand is gekomen. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat geen aanleiding aanwezig is voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de somatisch onvoldoende verklaarde lichamelijke klachten (SOLK)-problematiek onderkend en hiervoor in de FML beperkingen aangenomen in de rubrieken persoonlijk- en sociaal functioneren. Dat er te weinig beperkingen zijn aangenomen ten aanzien van de concentratieproblemen, zoals door eiser is aangevoerd, blijkt niet uit de in het dossier beschikbare medische informatie. Aan de wijze waarop appellant zelf zijn klachten ervaart, kan in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen doorslaggevende betekenis toekomen. Alleen klachten die kunnen worden geobjectiveerd met medische informatie kunnen leiden tot het aannemen van beperkingen voor het verrichten van arbeid. Dat er nu geen behandeling plaats vindt is ook onvoldoende medische onderbouwing om te concluderen dat er te weinig beperkingen zijn aangenomen. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat, uitgaande van de juistheid van de medische beoordeling, er geen aanleiding is om de geschiktheid van de geselecteerde functies in twijfel te trekken. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in haar rapporten van 19 september 2019 en 25 november 2019 per functie gemotiveerd waarom de belastbaarheid van appellant niet wordt overschreden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft geweigerd om met ingang van 1 april 2019 een WIA-uitkering aan appellant toe te kennen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het medisch onderzoek door het Uwv niet zorgvuldig is geweest omdat veel medische informatie ontbreekt in het dossier. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de ernst van de SOLK-problematiek van appellant onderschat en onvoldoende beperkingen opgenomen in de FML. Hierbij heeft appellant erop gewezen dat de behandelend psychiater bij de SOLK-poli de behandeling op 31 juli 2019 heeft beëindigd, omdat zijn mentale belastbaarheid zelfs daarvoor te laag was. Omdat de medische beoordeling niet juist is, zijn de geselecteerde functies niet passend. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een intakeverslag van 3 juni 2019 en brief van 31 juli 2019 van de klinisch psycholoog ingebracht.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Verder heeft het Uwv een rapport van 24 juni 2021 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingebracht.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 1 april 2019 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Daar wordt het volgende aan toegevoegd.
4.4.
Uit de stukken van 3 juni 2019 en 31 juli 2019 van de klinisch psycholoog komt naar voren dat bij appellant sprake is van een somatische-systeemstoornis. Daarbij is vastgesteld dat de (mentale) belastbaarheid van appellant dermate laag is dat behandeling op dit moment niet mogelijk is en dat ook het ontbreken van een hulpvraag behandeling in een therapeutisch traject onmogelijk maakt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van
24 juni 2021 overtuigend gemotiveerd dat deze stukken geen aanleiding geven om meer beperkingen aan te nemen in de FML. Zij heeft daartoe aangegeven dat de gestelde diagnose het medisch probleem weliswaar concretiseert, maar dat dit de aard en ernst van de medische problematiek niet wijzigt. Het feit, dat appellant niet in staat wordt bevonden om een multidisciplinaire behandeling te volgen vanwege zijn mentale toestand in combinatie met het ontbreken van een hulpvraag, pleit niet voor de conclusie dat appellant onder de situatie van geen benutbare mogelijkheden valt. Ook pleit dit niet voor de conclusie dat appellant de werkzaamheden, waarbij reeds rekening is gehouden met zijn verminderde belastbaarheid, niet kan verrichten. Indien rekening wordt gehouden met de beperkingen van appellant, is er op grond van de standaard “Duurbelasting in arbeid” in passend werk ook geen reden om een beperkte duurbelasting aan te nemen. Aanknopingspunten om de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in twijfel te trekken zijn niet aanwezig.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2021.
(getekend) M. Schoneveld
(getekend) E.X.R. Yi