ECLI:NL:CRVB:2021:3246

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
20/1090 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand op basis van onroerend goed in het buitenland en taxatiewaarde

In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand aan appellanten, die sinds 1996 bijstand ontvingen op basis van de Participatiewet. De gemeente Helmond startte een onderzoek naar mogelijk vermogen van appellanten in het buitenland, nadat bleek dat zij vanaf 2014 jaarlijks langere tijd in Turkije verbleven. Uit het onderzoek kwam naar voren dat appellant mede-eigenaar was van onroerend goed in Turkije, wat leidde tot een taxatie door een door de Nederlandse Ambassade ingeschakeld taxatiebedrijf. De waarde van het onroerend goed werd vastgesteld op 378.500 Turkse Lira, omgerekend € 63.828,-. Op basis van deze bevindingen heeft het college de bijstand van appellanten per 1 december 2018 ingetrokken, omdat zij de inlichtingenverplichting hadden geschonden en de vermogensgrens overschreden. Appellanten gingen in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die het beroep ongegrond had verklaard.

In hoger beroep voerden appellanten aan dat de taxatie niet correct was en dat een onafhankelijke deskundige een nieuwe taxatie had moeten uitvoeren. De rechtbank had echter terecht geoordeeld dat de taxatie op objectieve gronden was uitgevoerd en dat de door appellanten overgelegde taxatie niet voldoende onderbouwd was. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door M. van Paridon, met Y.S.S. Fatni als griffier, op 7 december 2021.

Uitspraak

20.1090 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 19 februari 2020, 19/2071 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Helmond (college)
Datum uitspraak: 7 december 2021
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. R. Akkaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2021. Voor appellanten is mr. Akkaya verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. Slegers.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen sinds 1996 bijstand, laatstelijk ingevolge de Participatiewet,
berekend naar de norm voor gehuwden. Nadat uit dossieronderzoek was gebleken dat appellanten vanaf 2014 jaarlijks gedurende langere tijd in Turkije verbleven, is een uitkeringsspecialist Uitkeringen Intensieve Controle (rapporteur) van de gemeente Helmond een onderzoek gestart naar mogelijk vermogen van appellanten in het buitenland. Gebleken is dat appellant vanaf 19 augustus 2015 bij de afdeling onroerende zaakbelasting van een gemeente in Turkije staat geregistreerd als mede-eigenaar van onroerend goed. De rapporteur heeft aan het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF) verzocht nader onderzoek in te stellen naar de waarde van de woning. Voorts heeft het college bij appellanten informatie opgevraagd en hebben in oktober en november 2018 gesprekken met hen plaatsgevonden.
1.2.
Het college heeft bij besluit van 30 november 2018 de bijstand van appellanten met
ingang van 1 december 2018 geblokkeerd.
1.3.
Uit het door tussenkomst van het IBF uitgevoerde onderzoek van het Bureau Attaché Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade in Ankara (Bureau Attaché) is gebleken dat appellant een aandeel heeft in onroerend goed, bestaande uit een stenen huis met één verdieping en een hazelnoottuin in Turkije. Een door het Bureau Attaché ingeschakeld taxatiebedrijf heeft in een rapport van 12 februari 2019 de actuele waarde van het aandeel van appellant in het onroerend goed bepaald op 378.500,- Turkse Lira (TL), omgerekend € 63.828,-. De bevindingen van het onderzoek heeft de rapporteur neergelegd in een rapport van 18 maart 2019.
1.4.
Naar aanleiding van deze bevindingen heeft het college bij besluit van 18 maart 2019, met wijziging van de grondslag bij besluit van 4 juli 2019 (bestreden besluit), de bijstand over de periode van 1 december 2018 tot 12 februari 2019 (datum taxatie) ingetrokken. Appellanten hebben de inlichtingenverplichting geschonden en hierdoor is het recht op bijstand niet vast te stellen. Over de periode vanaf 12 februari 2018 (lees: 2019) heeft het college de bijstand ingetrokken op de grond dat sprake is van overschrijding van de voor appellanten geldende vermogensgrens.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 1 december 2018, de datum van intrekking van de bijstand, tot en met 18 maart 2019, de datum van het intrekkingsbesluit.
4.2.
In hoger beroep is uitsluitend de waarde in geschil van het aandeel van appellant in het onroerend goed op 12 februari 2019. Appellanten hebben aangevoerd dat gezien de in hun opdracht door Satem, een beroepsvereniging voor makelaars in Turkije, uitgevoerde taxatie, niet van de in 1.3 genoemde waarde mag worden uitgegaan en een onafhankelijke deskundige een nieuwe taxatie had moeten uitvoeren. Satem komt tot een actuele WOZ-waarde van maximaal 160.549,91 Turkse Lira, omgerekend € 23.000,-.
4.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank heeft terecht overwogen dat in het taxatierapport van 12 februari 2019 inzichtelijk is gemaakt op welke objectieve gronden en op grond van welke waardebepalende factoren tot de waardevaststelling is gekomen. Het onroerend goed van appellant is vergeleken met vijf gelijksoortige onroerende goederen in de omgeving. In de door appellanten overgelegde taxatie is alleen een bedrag genoemd, zonder enige motivering. Aan die taxatie komt daarom niet de betekenis toe die appellanten daaraan toekennen.
4.4.
Uit 4.3. volgt dat het college mocht uitgaan van de in 1.3 genoemde taxatie.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd. Hieruit volgt tevens dat het verzoek om toekenning van een schadevergoeding moet worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door M. van Paridon, in tegenwoordigheid van Y.S.S. Fatni als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2021.
(getekend) M. van Paridon
(getekend) Y.S.S. Fatni