ECLI:NL:CRVB:2021:3314
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning kinderbijslag en rechtmatig verblijf van appellante in Nederland
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de Sociale verzekeringsbank (Svb) betreffende de toekenning van kinderbijslag. Appellante, die samen met haar echtgenoot uit Polen naar Nederland is gekomen, heeft in 2018 opnieuw kinderbijslag aangevraagd na een eerdere intrekking van haar recht op kinderbijslag in 2015. De Svb had eerder besloten dat appellante geen recht op kinderbijslag had omdat zij niet rechtmatig in Nederland verbleef. Na een herbeoordeling door de Svb, waarbij de IND tot de conclusie kwam dat appellante vanaf het vierde kwartaal van 2017 wel rechtmatig in Nederland verbleef, werd kinderbijslag toegekend met ingang van dat kwartaal. Appellante was van mening dat zij recht had op kinderbijslag vanaf het derde kwartaal van 2015, maar de Raad oordeelde dat de Svb terecht had besloten dat de kinderbijslag niet eerder kon ingaan dan één jaar voor de aanvraag. De Raad verklaarde het beroep tegen het besluit van de Svb ongegrond en merkte op dat appellante de mogelijkheid had om een verzoek tot herziening in te dienen voor het eerdere besluit van 9 juli 2015. De Svb werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante.