ECLI:NL:CRVB:2021:464
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA na herbeoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, die zich op 31 december 2007 ziek meldde. Het Uwv had de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 57,07% na een herbeoordeling, waarbij appellant op 12 december 2017 het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. De verzekeringsarts concludeerde dat appellant belastbaar was met inachtneming van de beperkingen die in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) waren vastgelegd. Appellant was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat zijn beperkingen onvoldoende waren meegenomen in de FML en dat hij niet was gehoord in de procedure.
De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig was verricht en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts. In hoger beroep herhaalde appellant zijn bezwaren, maar de Raad oordeelde dat het Uwv terecht had afgezien van het horen van appellant en dat de mate van arbeidsongeschiktheid correct was vastgesteld. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.