Uitspraak
19 2163 BBZ
8 april 2019, 18/3449 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant had bijstand ontvangen in de vorm van een lening op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) voor zijn winkel in Poolse levensmiddelen. Na de beëindiging van zijn bedrijf op 31 augustus 2017, heeft het college van burgemeester en wethouders van Emmen de appellant geïnformeerd over de aflossing van de lening. De appellant was het niet eens met het aflossingsbedrag dat door het college was vastgesteld, en stelde dat zijn medische situatie en de reden van bedrijfsbeëindiging moesten leiden tot een lagere aflossing.
De Raad heeft vastgesteld dat het college terecht artikel 43 lid 2 van het Bbz 2004 heeft toegepast. Dit artikel bepaalt dat na beëindiging van het bedrijf, het resterende deel van de lening renteloos is en dat gedurende vijf jaar 50% van het netto inkomen boven de bijstandsnorm moet worden afgelost. De Raad oordeelde dat de argumenten van de appellant, waaronder zijn medische situatie en de omstandigheden rondom de sluiting van zijn winkel, niet konden leiden tot een lagere aflossing. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde.