ECLI:NL:CRVB:2021:537
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Appellant, die zich met lichamelijke klachten ziek had gemeld, had een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 23 oktober 2017 minder dan 35% arbeidsongeschikt was en weigerde hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij de medische rapporten van de verzekeringsartsen als zorgvuldig en volledig beschouwde. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had overtuigend gemotiveerd dat de klachten van appellant niet leidden tot meer beperkingen dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) was vastgesteld. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn klachten en beperkingen niet serieus zijn genomen en dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar zijn persoonlijke situatie. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat het Uwv op goede gronden tot zijn beslissing is gekomen. De medische informatie die appellant in hoger beroep heeft ingediend, bevatte geen nieuwe gegevens die de eerdere conclusies konden ondermijnen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.