ECLI:NL:CRVB:2021:542
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van geschiktheid voor arbeid na herhaalde ziekmelding en beëindiging van ziekengeld
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin werd geoordeeld dat zij geen recht meer had op ziekengeld. Appellante had zich op 17 mei 2016 ziek gemeld met zowel lichamelijke als psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek dat appellante per 29 januari 2018 geschikt was voor verschillende functies, ondanks haar klachten. De rechtbank bevestigde deze conclusie en verklaarde het beroep van appellante ongegrond.
In hoger beroep herhaalde appellante haar argumenten, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend had aangetoond dat appellante op de relevante datum geschikt was voor ten minste één van de geselecteerde functies. De Raad stelde vast dat appellante niet met objectieve medische gegevens had aangetoond dat haar beperkingen waren verergerd. De rechtbank had de medische beoordeling zorgvuldig uitgevoerd en de rapporten van de verzekeringsartsen waren inzichtelijk en logisch. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische gegevens in het vaststellen van geschiktheid voor arbeid en de rol van de verzekeringsarts in het proces. De Centrale Raad van Beroep bevestigde dat het Uwv terecht de ziekengelduitkering van appellante had beëindigd per 29 januari 2018, omdat zij op dat moment geschikt was voor andere functies.