ECLI:NL:CRVB:2021:549
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid tot arbeid van een kapster na ziekmelding en de rol van medische onderzoeken
In deze zaak heeft appellante, werkzaam als kapster, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Leeuwarden. De rechtbank had geoordeeld dat de verzekeringsartsen van het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek hebben uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan hun conclusies. Appellante had zich op 12 november 2018 ziek gemeld met spierpijn en vermoeidheidsklachten, maar de verzekeringsarts concludeerde dat zij per 28 januari 2019 geschikt was voor haar werk. Het Uwv had vervolgens vastgesteld dat appellante geen recht meer had op ziekengeld op grond van de Ziektewet. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, en appellante was het daar niet mee eens.
In hoger beroep herhaalde appellante haar argumenten en voerde aan dat de rechtbank ten onrechte geen deskundige had aangewezen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat de beroepsgronden van appellante niet nieuw waren en dat de rechtbank de argumenten afdoende had besproken. De Raad onderschreef de conclusie van de rechtbank dat de verzekeringsartsen van het Uwv de klachten van appellante en de diagnoses fibromyalgie en Lyme voldoende hadden besproken en gemotiveerd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van verzekeringsartsen in het vaststellen van de geschiktheid tot arbeid. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een deskundige en dat de informatie die appellante had ingebracht niet voldoende was om aan de conclusies van het Uwv te twijfelen. De uitspraak werd gedaan door A.T. de Kwaasteniet, met A.M.M. Chevalier als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 10 maart 2021.