ECLI:NL:CRVB:2021:601
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld en de rol van verzekeringsartsen in het proces
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het ziekengeld van appellant, die zich ziek had gemeld met psychische klachten. Appellant, die als uitzendkracht bij Post NL werkte, had zich op 18 oktober 2016 ziekgemeld. Na een aantal medische onderzoeken en beoordelingen door verzekeringsartsen, concludeerde het Uwv dat appellant per 15 mei 2018 geen recht meer had op ziekengeld. Dit besluit werd door appellant bestreden, maar de rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep ongegrond. Appellant stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de door hem ingediende medische informatie geen nieuwe gezichtspunten opleverde over zijn medische situatie op de datum in geding. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat het onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan hun conclusies. De Raad oordeelde dat de informatie van de huisarts en andere behandelaars niet voldoende was om de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen te weerleggen. De Raad concludeerde dat appellant op de datum in geding geen depressie of andere psychiatrische aandoening had en dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat hij geschikt was voor zijn arbeid.