ECLI:NL:CRVB:2021:623

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 maart 2021
Publicatiedatum
19 maart 2021
Zaaknummer
17/3012 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens ontbreken procesbelang na tegemoetkoming door Uwv

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Het Uwv had eerder besloten om de WIA-uitkering van appellante per 2 mei 2016 te beëindigen. In hoger beroep heeft appellante verzocht om de WIA-uitkering in stand te houden. Tijdens de procedure heeft het Uwv op 17 november 2020 een nieuw besluit genomen, waarbij het bezwaar van appellante alsnog gegrond werd verklaard en de WIA-uitkering ongewijzigd werd voortgezet. Hierdoor is het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij geen procesbelang meer had; zij had immers bereikt wat zij nastreefde.

De Centrale Raad van Beroep heeft in haar uitspraak op 19 maart 2021 geoordeeld dat het Uwv in de kosten van appellante moet worden veroordeeld, inclusief de kosten voor rechtsbijstand en reiskosten. De totale kosten zijn begroot op € 2.431,76, en het Uwv moet ook het betaalde griffierecht van € 170,- aan appellante vergoeden. De uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van griffier M. Graveland, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

17.3012 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
22 februari 2017, 16/3098 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 19 maart 2021
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.A.M. van Vlerken, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Vlerken. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.
Het onderzoek is heropend na de zitting. De Raad heeft verzekeringsarts M.M. Wolffvan der Ven als onafhankelijke deskundige benoemd. De deskundige heeft op 12 maart 2020 een rapport uitgebracht. Partijen hebben reacties ingediend, waarop door de deskundige is gereageerd.
Op 17 november 2020 heeft het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Partijen hebben desgevraagd verklaard geen gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 30 augustus 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 1 maart 2016, waarbij de uitkering van appellante op grond van de Wet werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 2 mei 2016 werd beëindigd, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en de Raad verzocht te bepalen dat de WIA-uitkering in stand blijft.
3.2.
Het Uwv heeft op 17 november 2020 een nieuw besluit genomen waarbij het bezwaar van appellante tegen het besluit van 1 maart 2016 alsnog gegrond is verklaard en de WIA-uitkering van appellante per 2 mei 2016 ongewijzigd is voortgezet. Tevens heeft het Uwv bepaald dat de kosten van bezwaar (bezwaarschrift en bijwonen hoorzitting) worden vergoed.
4. Het Uwv is, gezien het besluit van 17 november 2020, geheel aan de bezwaren van appellante tegemoet gekomen. Dit betekent, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, dat het besluit van 17 november 2020 niet in het geding wordt betrokken. Appellante heeft geen belang meer bij een oordeel in hoger beroep. Appellante heeft met het hoger beroep bereikt wat zij heeft nagestreefd. Dit betekent dat het hoger beroep niet‑ontvankelijk moet worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
5. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de door appellante gemaakte kosten in verband met verleende rechtsbijstand. Deze worden in beroep begroot op € 1.068,- (beroepschrift en zitting) en in hoger beroep begroot op € 1.335,- (beroepschrift, zitting en reactie na verslag deskundige), in totaal € 2.403,-. Voorts is aanleiding aanwezig het Uwv te veroordelen in de reiskosten die appellante heeft gemaakt voor het bijwonen van de zitting in beroep en het bijwonen van de zitting in hoger beroep. Deze kosten bedragen € 10,08 in beroep en € 18,68 in hoger beroep. Tevens is er aanleiding te bepalen dat het Uwv het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht aan appellante vergoedt.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot het bedrag van € 2.431,76;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 170,- voldoet.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2021.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) M. Graveland