ECLI:NL:CRVB:2021:647

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
20/120 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en geschiktheid van geselecteerde functies voor appellante

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 maart 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beëindiging van haar WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die sinds 2004 ziek is door psychische klachten, had een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Na een herbeoordeling in 2018 concludeerde het Uwv dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering per 7 juni 2019. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.

In hoger beroep voerde appellante aan dat zij niet serieus was genomen en dat de expertise van psychiater D. Lam onjuist was. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was voor meer beperkingen. De Raad bevestigde dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante, ondanks haar klachten. De Raad oordeelde dat appellante geen nieuwe medische gegevens had overgelegd die de eerdere conclusies van het Uwv konden weerleggen. De kritiek op het rapport van Lam werd niet gevolgd, aangezien zijn conclusies goed onderbouwd waren.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20 120 WIA

Datum uitspraak: 23 maart 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
11 december 2019, 19/2328 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] , Griekenland (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2021. Appellante heeft via een telefonische verbinding aan de zitting deelgenomen. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door R. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker thuiszorg. Op
16 augustus 2004 heeft zij zich ziek gemeld met psychische klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van 14 augustus 2006 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%.
1.2.
In verband met een herbeoordeling heeft appellante op 19 oktober 2018 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft op basis van eigen onderzoek en van een op zijn verzoek verrichte expertise van psychiater D. Lam van 18 oktober 2018 vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 november 2018. Een arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen vastgesteld dat er geen sprake is van loonverlies. Het Uwv heeft bij besluit van 30 november 2018 de WIAuitkering van appellante met ingang van 7 juni 2019 beëindigd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft het bezwaar van appellante tegen dit besluit bij besluit van 22 maart 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 maart 2019 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het medisch onderzoek van de verzekeringsartsen zorgvuldig is geweest en dat voldoende inzichtelijk is gemotiveerd waarom er geen aanleiding is voor meer of verdergaande beperkingen. Appellante heeft geen medische gegevens overgelegd die aanleiding geven voor twijfel aan de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Ook heeft de rechtbank in het dossier geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de geduide functies in medisch opzicht ongeschikt zijn voor appellante.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij niet serieus is genomen. Appellante vindt dat zij is gediscrimineerd door psychiater Lam. Zijn expertise-rapport bevat volgens haar leugens. Appellante stelt dat zij nog steeds volledig arbeidsongeschikt is vanwege lichamelijke en psychische klachten. Ter zitting van de Raad heeft appellante toegelicht dat zij veel gezondheidsklachten heeft en dat zij vanwege deze klachten, die bij het ongeval in 2004 zijn ontstaan, absoluut niet kan werken. Er is geen sprake van depressie, de klachten worden veroorzaakt door frontale epilepsie die ontstaan is bij het ongeval.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of de rechtbank terecht het besluit van het Uwv in stand heeft gelaten, waarbij de WIA-uitkering van appellante met ingang van 7 juni 2019 is beëindigd.
4.3.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van de gronden die in beroep zijn aangevoerd. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen over de mogelijkheden en de beperkingen van appellante worden onderschreven.
4.4.
Appellante heeft in hoger beroep geen medische gegevens overgelegd waaruit blijkt dat het Uwv voor appellante op de datum in geding zwaardere beperkingen had moeten vaststellen. De verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben, naast de psychische beperkingen, volgens hun rapporten ook de door appellante gemelde epilepsie aanvallen bij hun beoordeling betrokken, ook in het licht van wat de behandelend artsen daarover hebben gemeld. Zij hebben de beperkingen van appellante, die zij op basis van de klachten van appellante, hun eigen onderzoek, de verrichte expertise en de informatie van de behandelaars hebben geformuleerd, kenbaar gemotiveerd.
4.5.
Met betrekking tot de kritiek van appellante op het rapport van Lam is het volgende van belang. Lam heeft appellante op 18 oktober 2018 gesproken en heeft in zijn rapport een uitgebreide anamnese opgenomen. Daarnaast heeft Lam psychiatrisch onderzoek verricht. Zijn conclusies zijn kenbaar gebaseerd op de anamnese en het psychiatrisch onderzoek. Lam heeft gerapporteerd dat bij de huidige anamnese de klachten vaag en weinig specifiek blijven, ondanks doorvragen. Volgens Lam is er sprake van duidelijk verhoogde suggestibiliteit met name ten aanzien van klachten van aandacht, concentratie en geheugen. Deze klachten staan in contrast met de anamnese waarin appellante vertelt een zelfstudie theologie te doen zonder moeite. Ook bij het psychiatrisch onderzoek worden geen aanwijzingen gevonden voor het bestaan van problemen met aandacht, concentratie en geheugen. Lam heeft gerapporteerd dat de stemming duidelijk ongestoord is, dat er zelfs sprake is van een opgewekte stemming gedurende dit onderzoek. Omdat de conclusies van Lam in het expertiserapport voortvloeien uit de door hem beschreven onderzoeksbevindingen, slaagt de beroepsgrond van appellante niet.
4.6.
De verzekeringsarts heeft appellante op 19 oktober 2018 op het spreekuur gezien. Op basis van eigen onderzoek en de expertise van psychiater Lam heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat, ondanks het feit dat Lam onvoldoende argumenten zag om te kunnen spreken van een stoornis of ziekte op het psychiatrische vakgebied, er wel enkele beperkingen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren aan de orde zijn, omdat in het verleden zowel een dysthyme stoornis als persoonlijkheidsstoornis NAO met cluster A en B
trekken is vastgesteld. Met name de laatste diagnose geeft een zekere kwetsbaarheid aan en
gebaseerd op de indruk van appellante tijdens spreekuur, acht de verzekeringsarts enige beperkingen wel aan de orde. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de door appellante ervaren ernst van de klachten niet volledig verklaard wordt door de beschikbare medische informatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan zich vinden in de, in verband met de voorgeschiedenis, preventief aangenomen beperkingen ten aanzien van de psyche. Verder ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanwijzingen voor een duidelijke stoornis: appellante kan op de hoorzitting goed haar situatie verwoorden en ze is niet onder behandeling. Nu appellante ter zitting bij de Raad heeft verteld dat er geen sprake is van een depressie, wordt het standpunt dat alleen beperkingen in verband met de in het verleden vastgestelde persoonlijkheidsstoornis aan de orde zijn onderschreven.
4.7.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.
4.8.
Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2021.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) M. Graveland