ECLI:NL:CRVB:2021:649

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
18/5889 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en medische beoordeling door verzekeringsartsen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die als begeleider werkte, had een WIA-uitkering die per 6 januari 2015 was toegekend vanwege psychische klachten en duizeligheid. Het Uwv had de uitkering per 24 januari 2018 beëindigd, omdat de appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van de appellant correct waren vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).

In hoger beroep voerde de appellant aan dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn duizeligheidsklachten en dat hij volledig arbeidsongeschikt was. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de medische conclusies van de verzekeringsartsen niet ter discussie stonden. De Raad bevestigde dat de FML van 19 september 2017 de beperkingen van de appellant juist weergaf en dat de geselecteerde functies medisch passend waren. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om een onafhankelijke deskundige in te schakelen en dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde.

De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

18.5889 WIA

Datum uitspraak: 23 maart 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
5 oktober 2018, 18/14 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N. van de Gevel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant en het Uwv hebben stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. A.J. Meijer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.M.J. Budel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als begeleider voor 32 uur per week. Op
8 januari 2013 is appellant voor deze werkzaamheden uitgevallen als gevolg van psychische klachten en duizeligheid. Het Uwv heeft appellant met ingang van 6 januari 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen toegekend met als einddatum 5 september 2017. Deze uitkering is aanvankelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100% en vanaf
6 augustus 2015 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 60,3%.
1.2.
Bij besluit van 4 juli 2017 heeft het Uwv de loongerelateerde WGA-uitkering van appellant per 6 september 2017 omgezet in een WGA-vervolguitkering naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 55 tot 65%. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 4 juli 2017. Naar aanleiding van het bezwaar van appellant heeft een verzekeringsarts onderzoek verricht en beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 september 2017. Bij een arbeidskundige beoordeling is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 15,49% en heeft het Uwv op 4 oktober 2017 appellant op de hoogte gesteld van zijn voornemen om de WGA-uitkering van appellant te beëindigen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.3.
Appellant is op 16 november 2017 door een verzekeringsarts bezwaar en beroep gezien op een hoorzitting. In een rapport van dezelfde datum heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat er geen medische reden is om af te wijken van de beoordeling van de verzekeringsarts en de op 19 september 2017 vastgestelde FML. Bij besluit van
24 november 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per
24 januari 2018 geen recht meer heeft op een WGA-uitkering, omdat appellant, rekening houdend met een uitlooptermijn, per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank was het medisch onderzoek van het Uwv zorgvuldig en zijn er geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het Uwv de belastbaarheid van appellant niet juist heeft ingeschat. De rechtbank acht het, uitgaande van de juistheid van de in de FML van 19 september 2017 opgenomen beperkingen, aannemelijk dat appellant de geselecteerde functies kan verrichten.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn duizeligheidsklachten. Hierdoor is appellant snel vermoeid en is hij ook beperkt in het vasthouden en verdelen van de aandacht. Appellant acht zich volledig arbeidsongeschikt en heeft gewezen op de medische informatie in het dossier. Appellant is van mening dat er voldoende aanknopingspunten zijn om een onafhankelijk deskundige in te schakelen. Ter zitting heeft appellant een verklaring overgelegd waarin hij beschrijft wat de invloed is van zijn klachten op zijn functioneren. Appellant heeft het idee dat de bevindingen van de UWV-artsen met een eenvoudige medische controle meer centraal staat dan de bevindingen van zijn huisarts en behandelend specialisten. Appellant vindt het merkwaardig dat een verzekeringsarts in een gesprek van een uur zijn werkbelastbaarheid kan inschatten.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter beoordeling is of de rechtbank terecht het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. Tussen partijen is in geschil of het Uwv in de FML van 19 september 2017 de beperkingen van appellant juist heeft weergegeven.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek door de betrokken verzekeringsartsen op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De klachten van appellant zijn in kaart gebracht, te weten zijn duizeligheid en draaierigheid, concentratieproblemen, nekklachten, geen goede samenwerking van zijn ogen, zijn mentale en lichamelijke conditie en het slecht kunnen slapen. Uit de rapporten blijkt dat de verzekeringsartsen deze klachten hebben betrokken bij hun medische boordeling. In de rapportages zijn de ziekteverschijnselen beschreven en deze beschrijving komt overeen met de beschikbare medische informatie. De verzekeringsartsen hebben de belastbaarheid van appellant kenbaar gemotiveerd, ook rekening houdend met de informatie van de behandelaars, in dit geval de door de huisarts benoemde stressklachten.
4.3.
Eveneens heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat er geen aanleiding is om aan de medische conclusies van de verzekeringsartsen te twijfelen. Het Uwv heeft met de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 november 2017 en 9 augustus 2018 deugdelijk gemotiveerd dat in de FML van 19 september 2017 voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellant. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat rekening is gehouden met de lichamelijke en psychische klachten en dat er geen aanleiding is om aan de medische conclusies van de verzekeringsartsen te twijfelen.
4.4.
Appellant heeft in hoger beroep medische stukken ingediend ter onderbouwing van zijn standpunt dat zijn klachten zijn onderschat. Deze informatie kan niet leiden tot het oordeel dat de medische grondslag van het bestreden besluit niet gevolgd zou kunnen worden. Verwezen wordt naar de reactie van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 november 2020. Deze verzekeringsarts bezwaar en beroep wijst er terecht op dat er geen lichamelijke oorzaak is vastgesteld voor de duizeligheid. De diagnose somatische symptoomstoornis en behandeling daarvoor door de psycholoog en psychiater bleken niet aan te sluiten bij de verwachtingen van appellant en de behandeling werd afgesloten. Vanwege de duizeligheid zijn voldoende beperkingen gesteld ten aanzien van stress en werken in risicovolle omstandigheden. Het standpunt dat de ingebrachte medische informatie niet leidt tot een andere belastbaarheid op de datum in geding wordt onderschreven. Omdat er geen twijfel is ontstaan aan de FML, is er geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 19 september 2017 wordt met de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren, in medisch opzicht passend zijn voor appellant.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2021.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) M. Graveland