ECLI:NL:CRVB:2021:649
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering en medische beoordeling door verzekeringsartsen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die als begeleider werkte, had een WIA-uitkering die per 6 januari 2015 was toegekend vanwege psychische klachten en duizeligheid. Het Uwv had de uitkering per 24 januari 2018 beëindigd, omdat de appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van de appellant correct waren vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
In hoger beroep voerde de appellant aan dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn duizeligheidsklachten en dat hij volledig arbeidsongeschikt was. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de medische conclusies van de verzekeringsartsen niet ter discussie stonden. De Raad bevestigde dat de FML van 19 september 2017 de beperkingen van de appellant juist weergaf en dat de geselecteerde functies medisch passend waren. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om een onafhankelijke deskundige in te schakelen en dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde.
De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.