ECLI:NL:CRVB:2021:718

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 maart 2021
Publicatiedatum
31 maart 2021
Zaaknummer
21/327 WLZ-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in zorgindicatie geschil

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 maart 2021 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die sinds zijn 6e levensjaar lijdt aan de gevolgen van een verkeersongeval. Verzoeker, die zelfstandig woont en zorg ontvangt van zorginstelling [naam zorginstelling], heeft een indicatie voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). CIZ heeft in 2018 zijn zorgbehoefte onderzocht en de indicatie herzien, wat leidde tot een lager zorgprofiel. Verzoeker heeft hiertegen beroep aangetekend, dat door de rechtbank gegrond werd verklaard, maar CIZ heeft hoger beroep ingesteld.

Hangende het hoger beroep heeft verzoeker een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening, omdat hij vreest zijn woonruimte en zorg te verliezen. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er geen spoedeisend belang is, aangezien verzoeker nog steeds in zijn woning woont en zorg ontvangt. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen, omdat verzoeker geen overtuigend bewijs heeft geleverd van de problemen die hij ondervindt met betrekking tot de financiering van zijn zorg.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en geen proceskostenvergoeding toegewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzieningenrechter en de griffier.

Uitspraak

21/327 WLZ-VV
Datum uitspraak: 24 maart 2021
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)

CIZ

PROCESVERLOOP
CIZ heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 25 mei 2020, 19/435, gerectificeerd bij de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 12 juni 2020, 19/435 (aangevallen uitspraak).
Namens verzoeker heeft mr. E. Schriemer, advocaat, een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2021. Namens verzoeker is mr. Schriemer verschenen, vergezeld van [naam] van zorginstelling [naam zorginstelling] . Namens CIZ zijn mr. I.C.J.G. van Maris-Kindt en mr. S. Kersjes verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Verzoeker heeft op 6-jarige leeftijd een verkeersongeval gehad waardoor hij hersenletsel heeft opgelopen. Hierdoor ondervindt hij beperkingen. Verzoeker woont zelfstandig in een appartement dat hij huurt van zorginstelling [naam zorginstelling] . Verzoeker ontvangt op verschillende leefgebieden hulp en begeleiding en daarnaast volgt hij dagbesteding.
1.2.
Verzoeker beschikt sinds 2011 over een indicatie voor zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten voor zorgzwaartepakket VG03. Deze indicatie is vanaf 1 januari 2015 voortgezet onder de Wet langdurige zorg (Wlz). Verzoeker ontvangt de geïndiceerde zorg van [naam zorginstelling] .
1.3.
CIZ is in 2018 een onderzoek gestart naar de zorgbehoefte van verzoeker en zijn aanspraken op zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wlz.
1.4.
Bij besluit van 1 augustus 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 28 januari 2019 (bestreden besluit), heeft CIZ onder verwijzing naar medische adviezen van 23 juli 2018, 26 november 2018 en 22 januari 2019 de indicatie van verzoeker herzien en verzoeker geïndiceerd voor zorgprofiel Wonen met begeleiding (VG02). CIZ heeft hierbij een overgangstermijn van drie maanden in acht genomen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het besluit van 1 augustus 2018 herroepen.
3.1.
CIZ heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
3.2.
Hangende het hoger beroep heeft verzoeker een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Hij heeft verzocht om opheffen van de schorsende werking van het hoger beroep van CIZ tegen de aangevallen uitspraak, omdat hij zijn woonruimte bij [naam zorginstelling] dreigt te verliezen en verstoken dreigt te raken van zorg door het uitblijven van enige financiering.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van de artikelen 8:104, eerste lid, en artikel 8:108, eerste lid, in verbinding met artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
De voorzieningenrechter ziet in wat verzoeker heeft aangevoerd geen zodanig spoedeisend belang dat de uitspraak in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. [naam] van [naam zorginstelling] heeft ter zitting verklaard dat verzoeker nog steeds in de van [naam zorginstelling] gehuurde woning woont, dat er geen problemen zijn met de betaling van de huur en dat verzoeker in deze woning kan blijven wonen. Ook heeft hij toegelicht dat verzoeker nog steeds zorg ontvangt van [naam zorginstelling] en dat [naam zorginstelling] de zorg aan verzoeker blijft verlenen. Daarbij acht de voorzieningenrechter nog van belang dat verzoeker geen inzicht heeft gegeven in de problemen die hij stelt te ondervinden om te komen tot financiering van de geïndiceerde zorg.
4.3.
Ook anderszins is de voorzieningenrechter niet gebleken van een voor verzoeker zo zwaarwegend belang dat behandeling van de bodemprocedure niet zou kunnen worden afgewacht.
4.4.
Gelet op wat hiervoor is overwogen zal het verzoek om een voorlopige voorziening worden afgewezen.
5. Voor een vergoeding in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van E.M. Welling als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2021.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) E.M. Welling