ECLI:NL:CRVB:2021:718
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in zorgindicatie geschil
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 maart 2021 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die sinds zijn 6e levensjaar lijdt aan de gevolgen van een verkeersongeval. Verzoeker, die zelfstandig woont en zorg ontvangt van zorginstelling [naam zorginstelling], heeft een indicatie voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). CIZ heeft in 2018 zijn zorgbehoefte onderzocht en de indicatie herzien, wat leidde tot een lager zorgprofiel. Verzoeker heeft hiertegen beroep aangetekend, dat door de rechtbank gegrond werd verklaard, maar CIZ heeft hoger beroep ingesteld.
Hangende het hoger beroep heeft verzoeker een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening, omdat hij vreest zijn woonruimte en zorg te verliezen. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er geen spoedeisend belang is, aangezien verzoeker nog steeds in zijn woning woont en zorg ontvangt. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen, omdat verzoeker geen overtuigend bewijs heeft geleverd van de problemen die hij ondervindt met betrekking tot de financiering van zijn zorg.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en geen proceskostenvergoeding toegewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzieningenrechter en de griffier.