Uitspraak
19.4291 WIA-T
OVERWEGINGEN
.Dit heeft tot gevolg dat appellant per week 20 uur kan werken maar dat in verband met de recuperatiebehoefte per uur sprake is van maximaal 15 uur per week productief werken, aldus Vos.
Centrale Raad van Beroep
In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) beoordeeld. De Raad oordeelt dat de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid op 55,24% niet deugdelijk is gemotiveerd. Tussen partijen is niet in geschil dat de medische situatie van appellant tussen 19 juli 2017 en medio 2019 niet is veranderd. De verzekeringsarts Vos heeft in zijn rapportage de situatie van appellant goed in kaart gebracht, maar de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onvoldoende inhoudelijk gereageerd op de aanpassingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die Vos heeft doorgevoerd. De Raad draagt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op om het gebrek in het besluit van 12 februari 2018 te herstellen. De uitspraak is gedaan in het kader van een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat het onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig is geweest, maar vindt dat de motivering van het bestreden besluit tekortschiet. De Raad benadrukt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de conclusies van Vos en het rapport van Heliomare geen aanleiding gaven om het standpunt te wijzigen. De uitspraak is openbaar gedaan op 9 april 2021.