ECLI:NL:CRVB:2021:83
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WGA-uitkering en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 januari 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Holland. Appellante, die eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontving, betwistte de vaststelling van het Uwv dat haar mate van arbeidsongeschiktheid niet was gewijzigd. Appellante had zich ziek gemeld vanwege zwangerschapsklachten en ontving verschillende uitkeringen, waaronder een WGA-uitkering op basis van 48,18% arbeidsongeschiktheid. Na een melding van toegenomen psychische klachten, concludeerde het Uwv dat er geen wijziging in haar arbeidsgeschiktheid was. De rechtbank onderschreef deze beslissing, maar appellante ging in hoger beroep.
De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat er geen toegenomen beperkingen waren. De verzekeringsarts had voldoende gemotiveerd dat de toegenomen klachten van appellante niet leidden tot een wijziging in haar functionele mogelijkheden. De Raad bevestigde dat de eerder vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 juni 2017 nog steeds van toepassing waren. De argumenten van appellante, waaronder haar beroep op de MAOC-richtlijn, werden verworpen. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat de arbeidsongeschiktheid van appellante per 4 april 2017 niet was gewijzigd en dat zij recht had op een WGA-loonaanvullingsuitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.