ECLI:NL:CRVB:2021:839

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
20/182 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen AOW-besluit na termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Het beroep van de erven van betrokkene, die in Duitsland woonden, was niet-ontvankelijk verklaard door de rechtbank omdat het beroep tegen het bestreden besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) te laat was ingediend. De Raad oordeelde dat de betrokkene zijn beroep na afloop van de wettelijke termijn van zes weken had ingediend, en dat deze overschrijding niet verschoonbaar was. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de beroepstermijn was aangevangen op 19 oktober 2016, na de bekendmaking van het bestreden besluit op 18 oktober 2016. De laatste dag van de beroepstermijn was 29 november 2016, maar het beroep werd pas op 6 februari 2018 ingediend, meer dan een jaar later. Betrokkene had in hoger beroep geen nieuwe gronden aangevoerd tegen de niet-ontvankelijkheid, en de Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De Raad bevestigde de niet-ontvankelijkheid van het beroep en de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

20.182 AOW

Datum uitspraak: 15 april 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
20 december 2019, 18/999 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
De erven van [betrokkene] (betrokkene) laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] (Duitsland) (appellanten)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Betrokkene heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Betrokkene heeft nadere stukken ingediend.
De echtgenote, [naam echtgenote], heeft medegedeeld dat betrokkene op 8 november 2020 is overleden.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 11 maart 2021. Appellanten zijn niet verschenen. Op de zitting is telefonisch contact met [echtgenote] opgenomen. Daarbij heeft [echtgenote] bevestigd dat zij niet aan de zitting wil deelnemen en dat appellanten de procedure willen voortzetten. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.M. Mulder.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene woonde in Duitsland. Hij heeft van 1 april 2003 tot en met 14 december 2008 in Nederland gewerkt als internationaal vrachtwagenchauffeur. In aansluiting daarop heeft betrokkene tot aan zijn pensioengerechtigde leeftijd van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een IVA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen ontvangen.
1.2.
Bij besluit van 5 november 2015 heeft de Svb aan betrokkene met ingang van 10 april 2016 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend.
Op het ouderdomspensioen is een korting toegepast van 88% vanwege afgerond 44 niet verzekerde jaren. Betrokkene werd niet verzekerd geacht over de tijdvakken 10 april 1966 tot en met 31 maart 2003 en 15 december 2008 tot en met 9 april 2016.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 20 oktober 2016 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen de beslissing van 5 november 2015 ongegrond verklaard. Uit de stukken blijkt dat het bestreden besluit twee dagen eerder op 18 oktober 2016 aan betrokkene is verzonden.
1.4.
Bij brief van 6 februari 2018, door de rechtbank ontvangen op 9 februari 2018, heeft betrokkene beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit nietontvankelijk verklaard, omdat het beroep buiten de gestelde beroepstermijn is ingediend en overschrijding van die termijn niet verschoonbaar is.
3. Betrokkene heeft in hoger beroep geen gronden aangevoerd tegen de niet-ontvankelijk verklaring door de rechtbank. Hij heeft, net als in bezwaar en in beroep, naar voren gebracht dat hij in de periode van 15 december 2008 tot en met 9 april 2016 ten onrechte niet verzekerd is geacht voor de AOW, omdat hij in die periode een IVA-uitkering heeft ontvangen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat betrokkene zijn beroep tegen het bestreden besluit heeft ingediend na afloop van de wettelijke beroepstermijn van zes weken. Daartoe is overwogen dat ingevolge artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht de beroepstermijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop een besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt en dat het bestreden besluit op 18 oktober 2016 op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. De beroepstermijn is in dit geval dus aangevangen op 19 oktober 2016, waardoor de laatste dag van de beroepstermijn 29 november 2016 was. Het beroep is vervolgens meer dan één jaar later ingesteld.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de onder 4.1 vermelde overschrijding van de beroepstermijn niet verschoonbaar is te achten. Daarvoor is allereerst van belang dat betrokkene de ontvangst van het bestreden besluit niet heeft betwist. In de bezwaarfase is verder meerdere keren contact geweest tussen betrokkene en de Svb. De Svb heeft betrokkene op 9 september 2016 telefonisch en schriftelijk ervan op de hoogte gesteld dat vóór 24 oktober 2016 een beslissing op zijn bezwaarschrift zou worden genomen. Ook de Raad komt het aannemelijk voor dat betrokkene eerder aan de bel zou hebben getrokken als hij het bestreden besluit niet zou hebben ontvangen. Dit betekent dat het beroepschrift van betrokkene van 6 februari 2018 niet tijdig is ingediend. Betrokkene heeft ook in hoger beroep geen redenen aangevoerd op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar kan worden geacht.
4.3.
Hieruit volgt dat het beroep van betrokkene terecht niet-ontvankelijk is verklaard en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Aan een bespreking van wat betrokkene heeft aangevoerd over het bestreden besluit komt de Raad dus niet toe.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van M. Stumpel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2021.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) M. Stumpel

BESCHEID

Der Centrale Raad van Beroep das angefochtene Urteil ist zu bestätigen.
Dieses Urteil wurde gesprochen von T.L. de Vries, in Anwesenheit von M. Stumpel als Protokollführer. Die Entscheidung wurde in der Öffentlichtkeit am 15 april 2021 verkündet.